Flaptekst – Hoe kan het dat een handvol mensen meer bezit dan de helft van de wereldbevolking en waarom wordt die obscene concentratie van rijkdom niet weggehoond? Vragen die ertoe doen. Zeker in tijden van grote en kleine cultuuroorlogjes rond de roerselen van de nationale identiteit is kritisch onderzoek naar de pijlers van de ongelijkheid een must. Extreme ongelijkheid gaat immers over meer dan waanzinnige bankrekeningen. Het is een machine die haar territorium voortdurend uitbreidt, samenlevingen omwoelt, de verzorgingsstaat ontrafelt en uiteindelijk ook de democratie uitholt. In 'De ongelijkheidsmachine' onderzoekt Paul Goossens de permanente botsing en de onmogelijke pacificatie tussen voorstanders van een meer egalitaire samenleving en elites die hun privileges willen behouden. Europa stond daarbij steevast aan de zijde van de 1%, zo ook zijn religieuze leiders en vele van zijn gelauwerde denkers. Vandaag komt het erop aan de code van de financiële industrie te kraken, dan pas kan de ongelijkheidsmachine gestopt worden. 'Het is kiezen', aldus Goossens, 'tussen de koopkracht van de bevolking of de privileges van de nieuwe feodale heersers, de geldaristocratie.' Zoveel is zeker, de bankiers zullen 'De ongelijkheidsmachine' niet op gejuich onthalen.
Met illustraties van GAL. Die evengoed weg konden; het zijn er maar drie, en ze voegen niets toe. Paul Goossens, een gediplomeerd econoom, is stichtend hoofdredacteur van 'De Morgen'. In het begin van de jaren 1990, na zijn vertrek, verlegde hij zijn focus naar de Europese Unie. Eerst bij 'Knack', dan bij het persagentschap Belga. Sinds 2009 is Goossens columnist van 'De Standaard'.
Rugtekst – Hier staan enkele reacties, die in dit geval interessant genoeg zijn om te vermelden, niet zozeer voor de inhoud (vermits toch alleen positieve opmerkingen worden getoond), wel voor de opvallende diversiteit van de auteurs ervan.
Paul Goossens is voor onze journalistiek wat Hugo Claus was voor onze literatuur. – Tom Lanoye, auteur, niet onbesproken, medestander van de Taalunie op het vlak van antistandaardtaalactivisme (zie Over woke). Zijn mening over Hugo Claus is vermoedelijk positief, anders had deze projectie op Paul Goossens allicht niet op de cover gestaan.
Erudiet, meeslepend, overtuigend. – Joke Hermsen, Nederlandse schrijfster en filosofe, mij onbekend.
Zonder twijfel een magnum opus. – Paul Verhaege, hoogleraar klinische psychologie en analyse, schreef o.m. Onbehagen, met serieuze kritiek op het neoliberalisme.
Een gedreven en belangrijk boek. – Paul De Grauwe, econoom, voorstander van vrije markteconomie en globalisering; ik begrijp niet goed hoe een boek gedreven kan zijn, noch hoe een professor tegelijkertijd globalisering en kritiek op ongelijkheid kan ondersteunen.
Een must-read. – Miranda Ulens, topvrouw van het ABVV (socialistische vakbond), en allicht mede-socialist.
Een magistrale beschouwing. – Marc Leemans, voormalig topman van het ACV (christelijke vakbond), vermoedelijk mede-syndicalist.
Een doortimmerde en ontnuchterende analyse, helder, historisch onderbouwd, en messcherp. Wat een belangrijk boek! – Hendrik Vos, politicoloog, specialist m.b.t. Europa; had misschien iets gedronken vooraleer hij het boek las.
Een ware tour de force. – Ico Maly, cultuurwetenschapper en auteur.
Paul Goossens is de Thomas Piketty van de lage landen. – Ewald Engelen, een Nederlands "financieel geograaf", politicus en publicist, en kritisch over de economische wetenschap; Piketty is een Frans econoom gespecialiseerd in het thema economische ongelijkheid.
Overtuigend en hoopvol. – Jos Gheysels, voormalig Belgisch politicus voor Agalev.
Meestal maak ik een boekbespreking via de gebruikelijke techniek van het fileren, met de nodige selectie om het volume te beperken. Dat was ik hier ook van plan, maar het was te verwachten dat die methode voor deze turf van bijna 600 pagina's niet zou werken. Het gaat echter niet alleen over de hoeveelheid, maar ook over de zeer ruime inhoud; verder meer daarover. Ik was al op de klassieke manier begonnen met de intro, en die bespreking geef ik toch mee (ook al heb ik niet overal zinnige commentaar), omdat ze al een globaal beeld geeft.
Dit boek gaat niet over de grootste uitdaging van deze tijd: de klimaatverandering. In Minder is meer gaat het wel over de klimaatproblematiek, die daar wordt gekoppeld aan de economische ongelijkheid, m.i. onterecht. Daarvoor ontbreekt het me aan de kennis en de deskundigheid om iets wezenlijks aan dat debat toe te voegen. Is dit een manco? Ongetwijfeld, want elke dag opnieuw worden alle uithoeken van de planeet met de dramatische gevolgen van een ontspoord klimaat geconfronteerd, en de urgentie om te handelen is verpletterend. Deze tekst heeft een ander brandpunt: de groeiende, extreme ongelijkheid en de zeer bedenkelijke opstelling van Europa in dit eeuwenlang verhaal. Ook dit dossier (de op een na grootste uitdaging?) (zou wel eens kunnen) vraagt om een doortastende, globale aanpak (en lijkt bijgevolg wel bij voorbaat mislukt, gezien de internationale concurrentie). Met dit geschrift hoop ik zowel een bijdrage te leveren tot de sloop van extreme ongelijkheid, als het klimaatdebat steviger te verankeren in de strijd tegen ongelijkheid (dan toch?). De klimaatdreiging speelt zich immers niet in een maatschappelijk vacuüm af, maar in een wereld die tot in haar vezels door de ongelijke verdeling van inkomens en vermogens wordt bepaald. En toch zie ik geen verband. Klimaatverandering en ongelijkheid zijn mogelijk wel gecorreleerd, maar er is geen oorzakelijk verband; de oorzaak van beide ligt eerder in neoliberalisme en internationale concurrentie.
De armste helft van de wereldbevolking bezit niet eens 2 procent van de mondiale rijkdom, terwijl de 1 procent aan de top bijna 40 procent heeft (anderen zeggen 25% of 1/3; in elk geval: schandalig veel). Niet alleen is die kleine minderheid verantwoordelijk voor de grootste uitstoot van broeikasgassen (in de veronderstelling dat rijkdom broeikasgassen veroorzaakt), ze beschikt bovendien over de hefbomen om de impact van de klimaatontwrichting en de lasten van het beleid op de minder gefortuneerden af te wentelen. Het doet er dus toe dat ongelijkheid nauwgezet in kaart wordt gebracht, zodat de krachtcentrales van de ongelijkheidsindustrie met precisie gelokaliseerd en geneutraliseerd kunnen worden. Ben ik het niet helemaal mee eens. "Meten is weten" is een principe dat in verreweg de meeste gevallen de verantwoordelijkheid verschuift van menselijkheid naar technologie, die direct en indirect net één van de oorzaken is van de beide problemen. Het in kaart brengen van ongelijkheid leidt bovendien gemakkelijk naar symptoombestrijding. Het is veel efficiënter en effectiever om de kwalijke processen te identificeren en aan te pakken.
Het is hoog tijd dat de economische en financiële fundamenten opnieuw kritisch gescreend worden en weer een centraal thema worden in het debat. OK, dat gaat in de richting van processen. Te veel aandacht ging de vorige jaren naar grote en kleine cultuuroorlogjes, waarbij naar steeds diepere lagen van de reële of gefantaseerde nationale identiteit werd gegraven. Of is het niet veelbetekenend dat, uitgerekend op het moment dat de koopkracht van de lagere inkomens spectaculair kromp, het boegbeeld van conservatief Vlaanderen een campagne tegen het unidentified flying object, alias woke, opstartte? Dit is kritiek aan het adres van De Wever; zie het boek Over woke. Weer moest de strijd voor de koopkracht van de meest kwetsbaren (een constante politieke bekommernis) wijken voor een nieuwe oorlog rond Vlaamse identiteit (politiek een tijdelijk fenomeen, dus het verband is onduidelijk). Zo verdorden bij velen de aandacht en de belangstelling voor de echte pijlers die het samenleven schragen, welzijn mogelijk maken en niet zelden het politieke beleid sturen. Toch een mager afleidingsmaneuver, vind ik, hoewel dat "conservatief Vlaanderen", en meer bepaald het neoliberalisme (dat weliswaar opvalt bij de N-VA, maar zich in feite uitstrekt over het hele politiek spectrum!), bijdraagt aan het probleem van de ongelijkheid. Die desinteresse voor de economische fundamenten van de macht effende de weg voor de uitbouw van de ongelijkheidsmachine. De ergernis bij die deemstering van het kritisch denken over economische en financiële macht in tijden van culturele symbolenstrijd stimuleerde me zeer bij het schrijven van dit boek. Dan is het te hopen dat het betoog verder gaat dan kritiek op "conservatief Vlaanderen"; want ongelijkheid is wel degelijk een probleem, maar is ook van alle tijden.
Dit boek is geen deurwaardersexploot dat de inboedel van de 1 procent inventariseert. Daarvoor heb je trouwens niet één boek nodig, maar een hele bibliotheek. Het heeft wel de ambitie om het grillige traject van het gelijkheidsidee grondiger door te lichten en enkele van de belangrijkste omslagpunten, zoals de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring en de Franse Revolutie, onder het vergrootglas te leggen.
Alleen al het ontstaan van het gelijkheidsidee verbaast. 'Immers,' zo stelde de Nederlandse academicus Siep Stuurman, 'ongelijkheid is de ruwe grondstof van de geschiedenis.' Ongelijkheid? Of hebzucht? In de oudheid was ongelijkheid de enige mogelijke werkelijkheid en toch groeide bij enkelen de overtuiging dat een andere werkelijkheid mogelijk was. Het bleef niet bij een intuïtie of een ingeving, er werd ook gedroomd en gehandeld. De geschiedenis van de laatste drie millennia ziet een voortdurende botsing tussen de voorstanders van een meer egalitaire samenleving en de elites die hun privileges wilden behouden. Een confrontatie dus, waarbij Europa sinds de verovering van Amerika onverkort aan de zijde van de bevoorrechten stond. Zo ontstond een wereldorde die vele honderden jaren synoniem was voor Europese exploitatie van de rest van de planeet en een verloochening van een gemeenschappelijke menselijkheid. Opgelet voor de gebrekkige aspectscheiding: het feit en de mate van ongelijkheid zijn te scheiden aspecten. Ook als ongelijkheid onvermijdelijk is, vormt ze een probleem naarmate ze groter is.
In de ouverture van het boek probeer ik met de cijfers die ertoe doen de ongelijkheid op wereldvlak in beeld te brengen. Het zijn choquerende, zelfs obscene cijfers. In 2021 bezaten de 10 rijksten van de planeet 6,5 keer zoveel als de armste 40 procent. Toch omvat ongelijkheid veel meer dan een absurd hoge bankrekening. Ze is een meedogenloze machine die haar territorium voortdurend uitbreidt en de hele samenleving omploegt. Ongelijkheid activeert een destructief proces dat vooral de pijlers van de verzorgingsstaat – onderwijs, gezondheidszorg en sociale bescherming – aantast en uiteindelijk de hele democratie contamineert. Op dat punt zijn de Verenigde Staten een lichtend, niet na te volgen voorbeeld. Zie ook The tyranny of metrics voor praktische voorbeelden.
De vorige decennia gebeurden ook hoopvolle doorbraken. Tussen 1990 en 2015 ontsnapten ruim 1 miljard mensen uit de diepste kelder van de armoede. Dat is spectaculair, maar relativering is hier op haar plaats: volgens de berekeningen van de Wereldbank verdienen ze nu iets meer dan 1,9 dollar per dag. Goossens is economisch geschoold; mogelijk triggert dat die economische overweging. Kijken we niet beter naar welzijn? Als mensen nu gelukkig zijn met $1.90 per dag? We willen toch niet alle mensen op deze aardkloot op hetzelfde materialistische niveau brengen?
Voor sommigen is die daling van de extreme armoede een argument om ongelijkheid te verdedigen. De armen zouden er beter van worden. Een van de bekendste witwassers van ongelijkheid is de Amerikaanse psycholoog Steve Pinker, een academische ster met volgers en epigonen tot in Vlaanderen. Zie ook Broeierig economisch klimaat. Niet gehinderd door veel empirisch onderzoek knoopt de fanfare van Pinker opnieuw aan met het ultraliberale dogma dat gelijkheid de kip met de gouden eieren pluimt. Het is niet omdat je met zulke belegen praat gegarandeerd scoort in het simplistisch en het conservatief verbond, dat het om meer dan zeepbellen zou gaan. Hoog tijd dus om die te doorprikken. Er is inderdaad duidelijk sprake van ergernis. Wat meteen voor tegenstanders een handige reden is het boek af te schieten. Zou Hendrik Vos ook een socialist zijn?
Het boek bestaat uit drie delen. In het eerste wordt de barre tocht geschetst van het gelijkheidsidee door de Europese geschiedenis, die vanaf 1500 ten dele met de wereldgeschiedenis samenviel. Het is een donker en gruwelijk verhaal waarbij Europa hele continenten leegroofde, miljoenen Afrikanen tot slaaf maakte en de hele wereld voor het eigen profijt herschikte en knevelde. Telkens opnieuw kreeg de loochening van elementair respect voor gelijkheid het nihil obstat van de hoogste religieuze hiërarchie en de grootste intellectuele coryfeeën. Zonder het verraad van die klerken, inclusief enkele boegbeelden van de verlichting, had de geschiedenis er allicht anders uitgezien en had de Europese zelfdestructie misschien vermeden kunnen worden. Ik meen te weten dat slavernij geen uitsluitend Europese aangelegenheid was, maar dat blijkt in dit boek nergens.
Ook een meer faire verdeling van de nationale rijkdom had veel onheil kunnen afwenden. Hoewel tal van historici er nauwelijks melding van maken, is het geen bagatel dat aan de vooravond van de Groote Oorlog de kloof tussen arm en rijk dieper was dan ooit in de grootste Europese landen. Dat heeft gevolgen. Het is niet heel duidelijk, maar Goossens suggereert hier dat grote ongelijkheid een aanstoker was van de eerste wereldoorlog in 1914. 'Extreme ongelijkheid', schreef de econoom Branko Milanovic, 'brengt processen op gang, zoals oorlogen, sociaal oproer en revoluties, die uiteindelijk meer gelijkheid brengen.' Zo gebeurde het ook na de Groote Oorlog. Terwijl de 'vredestichters' in Versailles maar geen afscheid konden nemen van de 19de eeuw en het schrokkerige, imperiale Europa, voltrok zich een aardverschuiving in de inkomens- en vermogensverdeling. In 1900 was in de meeste Europese landen zowat 90 procent van de nationale rijkdom in de handen van de 10 procent rijksten. In 1980 was het minder dan 55 procent. Het was een historische doorbraak. Voor het eerst in de moderne geschiedenis verkruimelden de fortuinen van de superrijken en kreeg de meerderheid van de bevolking een wat decent deel van de rijkdom van de natie. Het algemeen stemrecht zat daar voor veel tussen, zo ook een meer mondige en beter georganiseerde arbeidersklasse, een rechtvaardiger fiscaliteit en de uitbouw van de welvaartsstaat na 1945.
In het tweede deel wordt de revival van de ongelijkheid na 1980 doorgelicht. Hier wordt het neoliberalisme aangezwengeld. De focus ligt op de Verenigde Staten, want daar was de koerscorrectie fors en brutaal. Bovendien infecteerde ze over de hele wereld een generatie politici en economen. De Amerikaanse ommekeer had een lange voorgeschiedenis. Onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog stimuleerden neoliberale fundi's zoals Friedrich Hayek en de Mont Pelerin Society een intellectueel gistingsproces dat in de jaren 70 van de vorige eeuw de Amerikaanse politiek in zijn greep kreeg. Zie ook het boek Neoliberalisme van Mellink en Oudenampsen.
Na het annus horribilis van 1973 – de Amerikaanse aftocht uit Vietnam, het Watergate-schandaal, de olieboycot en gespierde inflatiecijfers – groeide bij het establishment de overtuiging dat de oude recepten hadden afgedaan en dat het tijd was om de markt te bevrijden. Die conservatieve restauratie kon op veel sympathie en de dollars van big business rekenen. Eén van de grootste vlag-en-ladingproblemen, dat wereldwijd al onnoemelijke schade heeft veroorzaakt, is de tweedeling conservatief/progressief; stof voor een ander artikel. Velen in die kringen oordeelden dat dit het moment was om eindelijk met de New Deal (misschien eens nakijken, want dit begrip komt regelmatig terug in het boek) en vakbondsmacht af te rekenen. De draad van het verleden werd weer opgenomen, die van de vergeten honderdjarige burgeroorlog tussen bonden (meer loon naar werken) en bedrijven (minder loon naar werken). Met de inzet van grote en grove middelen speelden giganten als Walmart en Amazon het klaar om hun bedrijven union free te houden. Hoe meer de georganiseerde arbeid in de marge werd gedrukt, hoe groter de ongelijkheid werd (de top verrijkt zich op kosten van de werknemers). Het progressief belastingsysteem (hogere lonen worden meer belast) ging voor de bijl en in 2006 maakte de coladrinkende miljardair Warren Buffett ongegeneerd de balans op. 'Inderdaad, het gaat om een klassenoorlog, maar het is mijn klasse, de rijke, die de oorlog aanstuurt en aan het winnen is.'
De conservatieve reconquista veranderde niet alleen de Verenigde Staten, ook het Westen en zelfs de Chinese Volksrepubliek van Deng Xiaoping rolden de laatste twintig jaar van de 20ste eeuw de loper uit voor de vrije markt. Zo verwonderlijk was het niet eens. Grootmachten hebben nu eenmaal de onhebbelijke gewoonte om ideeën te voeden die de eigen belangen dienen. Internationale concurrentie.
In het derde deel probeer ik het Europa van na de Tweede Wereldoorlog door te lichten. In 1945 lag het continent er geradbraakt bij en vrijwel alle Europese staten bevonden zich op politiek drijfzand. Ze moesten diep in de beugel tasten om hun legitimiteit te versterken en de natiestaat te reanimeren. De opmars van de welvaartsstaat kon beginnen. Middels herverdeling en ruimere sociale voorzieningen vergrootte hij de cohesie tussen de bevolkingsgroepen. Er was echter meer nodig om de Europese machine weer op toerental te krijgen. Zolang de economie van het gedeelde Duitsland niet uit haar coma werd gehaald, kon er geen sprake zijn van een solide Europees herstel. Het waren de nieuwe wereldheersers, de Amerikanen, die in 1947 met het Marshallplan de economische trein in West-Europa weer op de rails kregen. Het waren opnieuw de Amerikanen die met argumenten en diplomatieke druk de Europese politici van de noodzaak van een ruimere Europese markt probeerden te overtuigen. Met succes. In 1951 ging de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) van start en in 1957 werd het Verdrag van Rome ondertekend. Een jaar later begon het verhaal van de Europese Economische Gemeenschap (EEG).
Dat verhaal was nooit een sociaal verhaal (m.a.w. sociale maatregelen kregen weinig aandacht). In het Verdrag van Rome moet je niet zoeken naar sociale rechten, ze staan er niet in. Op één belangrijke uitzondering na: gelijke verloning voor gelijk werk van mannelijke en vrouwelijke werknemers. De prioriteit van het Europees project lag bij de realisatie van de gemeenschappelijke markt en de sociale doelstellingen waren er ondergeschikt aan. De stichters hadden er bovendien nauwgezet op toegekeken dat de Gemeenschap geen wetgevende bevoegdheid in sociale zaken kreeg. Dat bleef het exclusieve terrein van de lidstaten. Pas in het begin van de jaren 70 begon het bij de Duitse kanselier Willy Brandt en anderen te dagen dat Europa ook een sociaal gezicht nodig had. Veel effect hadden hun aansporingen niet en het was wachten op Jacques Delors vooraleer de sociale problematiek prominent op de Europese agenda verscheen en er systematisch overleg met de sociale partners kwam. Vlag-en-ladingprobleem: gaat dit over vakbonden? Want dan zitten we bij de arbeidsgerelateerde sociale rechten, en er zijn er nog andere. Het was dezelfde Delors die de eenheidsmarkt realiseerde, de kapitaalmarkten liberaliseerde, de concurrentiestaat heiligde en in 1991 met het Verdrag van Maastricht de eenheidsmunt forceerde (wat zijn sociale doelen dan weer ondergroef). Hier is onduidelijk over welke sociale zaken het gaat; over het Europees Sociaal Handvest, wordt niets gezegd? Zie ook The European Social Charter, om te zien wat er op dat vlak zoal gebeurt in Europapa.
Voor het verenigd Europa was Maastricht een nieuw stichtingsmoment, sterker, het was een heuse regimewissel. De lidstaten gaven de monetaire stormvloedkering (rentevoeten en wisselkoersen) waarmee ze zich tot dan toe tegen economisch en sociaal noodweer hadden beschermd, uit handen en vertrouwden die toe aan de Europese Centrale Bank (ECB). Zo speelden ze veel autonomie aan het Europese financiële directorium kwijt, dat er vooral op toekeek
dat de overheidsuitgaven gedrukt werden. Veel landen begonnen toen in de sociale zekerheid te snoeien.
(1) Als je begint te denken aan delicate evenwichten, zoals hier tussen centrale leiding en subsidiariteit, is er al iets mis. We zijn snel geneigd om voor ingewikkelde problemen een oplossing te verwachten van een hoger beleidsniveau. Vroeger had je daarvoor de kerk (het moet tegelijk eervol en beangstigend geweest zijn voor predikers om het volk te leiden), maar sinds Nietzsche is God weggedeemsterd. Dus maken we zelf een hoger niveau, zoals de Europese gemeenschap. Het nadeel van elk gecreëerd niveau is dat het zichzelf wil bestendigen, bewijzen, en uitbreiden, ten koste van de onderdanen, die het daar niet per se mee eens zijn, en dan krijg je allerlei conflicten over rechten, plichten en zeggenschap. Dezelfde basale-fouten-gedreven misverstanden die je ziet rondwaren in de maandagmorgenvergadering van de organisatie waar je zelf werkt, zijn er ook tussen de onderdelen van gelijk welke unie, ook de Europese. In elk politiek systeem zijn vaagheid en onvolledigheid de meest gebruikte basale hulpmiddelen om overeenkomsten te bereiken. Zie ook Stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren. (2) Als de Unie geen bevoegdheid heeft in sociale zaken, is het begrijpelijk dat die ondergeschikt zijn aan de marktwerking, zoals Goossens stelt, en bijgevolg in de verdrukking geraken. Als Europa eist dat de nationale begrotingen in orde zijn, gaan de lidstaten gemakshalve het geld zoeken waar het Europa weinig interesseert. De ene politieke partij al gemakkelijker dan de andere.
De financiële crisis van 2008 betekende de Grote Ontluistering van het Europese muntproject. Plots lagen de grote constructiefouten van de muntunie – geen solidariteitsmechanisme, falende bankcontrole en onbestaand vangnet voor banken-in-nood – open en bloot op tafel. En het ongelooflijke gebeurde. In plaats van de architectuur ingrijpend te veranderen, werden alle zeilen bijgezet om met de wankele constructie verder te gaan. Symptoombestrijding, allicht met meer aandacht voor efficiëntie dan voor effectiviteit. Midden in de recessie werden de rentevoeten verhoogd en een onzinnig soberheidsbeleid geactiveerd. De recessie werd er nodeloos door verlengd en de werkloosheid onverantwoord hoog gehouden. Ongezien en ongehoord was de ravage die de Unie in Griekenland aanrichtte. Veel, zo niet alles wat in plechtige protocollen en handvesten over het Europees sociaal model werd neergeschreven, werd toen voor de Europese staatszaak opgeofferd.
Het was een beschamende passage. In 2015 probeerde de nieuwe Commissievoorzitter, Jean-Claude Juncker, een sociale koerscorrectie door te voeren. Hij kondigde een 'Europese pijler van sociale rechten' af, slaagde erin om die door de regeringsleiders te laten goedkeuren en probeerde hem vervolgens in de Europese besluitvorming te integreren. Allemaal heel verdienstelijk, maar aan de fundamentele constructiefout van de muntunie, het onbestaande solidariteitsmechanisme, werd niet geraakt. Hier is mij niet duidelijk welk solidariteitsmechanisme wordt bedoeld. Solidariteit met wie, de banken of de bevolking? Bij nieuw stormweer op de financiële markten valt bijgevolg niet uit te sluiten dat het in enkele eurolanden tot een heruitgave komt van de horror van 2010.
De donderwolken zijn er trouwens al. Boven op de enorme begrotingstekorten, nodig om de ravage van de pandemie te milderen, werd Europa met de comeback van de oude demonen – oorlog en inflatie – geconfronteerd. Het is een uiterst explosieve cocktail die in het verleden al veel staten en muntunies destabiliseerde, zelfs compleet ontwrichtte. Een reshuffle van de Europese prioriteiten zit er dus aan te komen. Als inflatie en overheidsuitgaven naar omlaag moeten en de militaire budgetten omhoog, moet je geen helderziende zijn om te voorspellen dat de sociale agenda van het voorplan verdwijnt en nog maar eens tot voetnoot wordt gedegradeerd. Zolang de wereld van de arbeid in verspreide nationale slagorde de confrontatie met de globale financiële markten moet aangaan, is de kans groot dat ze de volgende maanden zwaar in het defensief wordt gedrukt en nog maar eens in een nieuw austeritybad (soberheid) kopje-onder gaat. Het grote onevenwicht dat de staten uit de 19de eeuw kenmerkte – dominantie van de financiële groepen en machteloze tegenspraak van de werkende bevolking – dringt steeds dieper in de Europese Unie binnen en in de rest van de wereld. Net zoals op het einde van de 19de eeuw dreigen de gevolgen dramatisch te zijn: uitdieping van de ongelijkheid, uitholling van de democratie en wapengekletter (waarvoor ik het verband niet zie; denkt hij misschien aan Oekraïne?).
Eind 2022, toen de redactie van dit boek werd afgerond, was er weinig reden tot feesten. Een vredesbestand in Oekraïne leek verder af dan ooit (ja dus; ik zie echter niet waar dat wapengekletter ineens vandaan komt) en velen (?) verloren de laatste maanden te veel koopkracht om het jaar gul en warm uit te kunnen wuiven. De superrijke top kreeg in 2022 weliswaar ook klappen. De stijgende rente en de economische krimp gaven de aandelenkoersen een dreun en sommigen aan de top verloren miljarden. Maakte dat de wereld minder ongelijk? Heel even misschien, zoals bleek na de financiële crisis van 2008. Toen tuimelden de koersen ook en verloor de 1 procent miljarden. Niet veel later was het dipje doorgespoeld, begonnen de beurzen aan een onwaarschijnlijke march of folly en werd de kloof tussen arm en rijk als vanouds ontzettend diep, omdat de ongelijkheidsmachine hoegenaamd niet ontmanteld was.
Dit is een boek dat zich nauwelijks laat bespreken. Het vraagt veel volharding om het helemaal te lezen, waardoor sommige stukken al eens met wat minder aandacht worden verorberd. Het boek laat dat toe, omdat er in elk deeltje wel iets interessant wordt verteld, ook als je de draad eens verliest.
Er is wel iets vreemd aan de chronologische structuur. Een structuur is er wel degelijk. Deel 1 gaat over gelijkheid in het algemeen, deel 2 over Amerika, en deel 3 over Europa, zeker OK. Binnen elk deel heb je vier hoofdstukken, ook OK. Elk hoofdstuk begint met een inleiding en kadering, hoewel dat zo niet wordt aangeduid, maar dat werkt wel goed. Binnen elk hoofdstuk krijg je de verdere uitwerking, in twee niveaus, met subtitels in verschillende grootten. De indeling op het laagste niveau lijkt vooral ervoor te zorgen dat de tekst in hapklare brokken van drie tot vier pagina's wordt opgedeeld; in feite wel handig zo. Maar het verband tussen een subtitel en de inhoud is meestal onduidelijk, omdat er inhoudelijk doorgaans nog andere even belangrijke aspecten zijn die niets met die subtitel te maken hebben. Een poging om de structuur te gebruiken als basis voor een bespreking is dan ook op niets uitgedraaid. Een zeer verwarrend element is bovendien dat er voortdurend heen en weer gesprongen wordt in de tijd. Op één bladzijde van 2012 naar 1991, dan naar 1985 en terug naar 2014, om dat nog iets te zeggen over 1997. Je moet al erg bij de pinken zijn, of historische achtergrondkennis hebben, om dan nog te kunnen volgen.
Voortdurend klinkt ook ergernis door. De rode draad in het boek is niet zozeer het ontrafelen van de ongelijkheidsmachine, maar wel het gebrek aan een sociale visie in onze maatschappij, zowel in Amerika als in Europa. Goossens geeft veel duiding bij mechanismen die ongelijkheid veroorzaken, maar van ideeën voor oplossingen heb ik niets gezien; nergens gaat het over het ontmantelen van die mechanismen, of over de inherente kwalijke kanten van de menselijke natuur. Eén conclusie is wel duidelijk: als een overheid niet ingrijpt worden de rijken rijker en de armen armer. Maar je hebt geen dik boek nodig om dat te begrijpen. Ik vond het boek anders wel interessant genoeg om het uit te lezen. Het laat zich ook vlot lezen; de taal is prima, en ik heb geen enkele drukfout gezien.
Regelmatig verwijst Goossens naar uitspraken van auteurs van andere boeken, wat mij doet nadenken over de impact van boeken op de politiek. Dit boek wordt geprezen door een zeer diverse groep bekende mensen, maar zegt dat iets over de impact? Over de vele problemen die Goossens hier beschrijft en kadert in zijn betoog over de toename van ongelijkheid, of bepaalde elementen daaruit, zijn al meerdere boeken geschreven. Altijd zijn er wel auteurs die een interessante kijk hebben op maatschappelijke aspecten, in dit geval de ontwikkeling van het moderne Europa, maar ik heb niet de indruk dat die latere problemen hebben kunnen vermijden. Integendeel, er zijn evengoed publicaties waardoor problemen ontstaan zijn, zoals de theorieën van Milton Friedman, als ik het goed begrijp (en zijn zoon David is blijkbaar nog een haar erger; komt niet van Goossens).
Ook opvallend is weer hoe zeer ontwikkelingen door de eeuwen heen dikwijls afhankelijk zijn van bepaalde personen, en dan vraag ik mij altijd af in welke mate de geschiedenis er met andere personen op die tijd en plaats anders had uitgezien. Als een nu gekende mr. X niet had bestaan, had een mr. Y dan iets gedaan dat dezelfde gevolgen zou gehad hebben? Een tijdsgeest kan iets doen bewegen, onafhankelijk van specifieke personen, maar het zijn wel de toevallig betrokken personen die beslissingen nemen, en daarmee de tijdsgeest beïnvloeden.
Goossens heeft zich uitdrukkelijk gefocust op de werking van de financiële sector als aanjager van ongelijkheid, als 'ongelijkheidsmachine' (wat in feite de indruk wekt dat ongelijkheid met opzet wordt geproduceerd). In het hele boek wordt echter met geen woord gerept over Big Tech, en dat vind ik toch wel opmerkelijk. Een handvol heren (dames vind je nog altijd niet op dat niveau) worden meer dan stinkend rijk, en zetten hoe langer hoe meer de markt en de politiek (!) naar hun hand (zie Wat als AI de mens inhaalt? en Het IMF over AI). Het gebrek aan vermelding van deze en andere ongelijkheidsaanjagers vind ik wel een minpunt. Ik denk overigens dat een focus op de financiële sector weinig zinvol is; dat ongelijkheid binnen die sector welig tiert wil ik aannemen (berichten over veelverdienende bankiers vindt je gemakkelijk), maar de grote vermogens zitten ook elders, bv. bij Big Tech.
Als Goossens in Amerika leefde was hij uiteraard een Democraat. 't Is te zeggen, zou hij zich thuis voelen bij de Democratische Partij. De tweedeling Conservatieven / Democraten is zowat het meest schadelijke vlag-en-ladingprobleem ter wereld. Immers, wie zich om één of andere reden eerder 'conservatief' wil noemen, wordt door de particratie min of meer gedwongen alles af te wijzen waar de 'democraten' voor staan. En omgekeerd. En dat terwijl de termen 'conservatief' en 'democraat' helemaal geen verband houden met de partijprogramma's. Ook in Europa is dit fenomeen de laatste decennia versterkt, als 'rechts' vs. 'links'; de termen worden minder verkracht, maar het vlag-en-ladingprobleem is hetzelfde. Het politiek systeem verplicht ons om voor een partij te kiezen, ook als je niet met haar hele programma akkoord bent. Je kan bv. voor Groen kiezen als je inclusie belangrijk vindt, maar wat moet je dan met de overvloed aan asielzoekers? Of je kiest voor N-VA als je de staatsstructuur wil verbeterd zien, maar wat doe je dan met dat neoliberalisme? Misschien kan Goossens dáár eens een meesterwerk over schrijven?