Polarisatie omtrent innovatie

Inleiding

Er was eens… Nee, zo niet. Op een dag … vond ik een artikel met de titel "Kunnen we stoppen met onszelf de dieperik in te praten?", en subhoofding "Vooruitgangsoptimisme maakt in het Westen steeds meer plaats voor risico-aversie, angst en doemdenken". Wat voor mij precies de trigger was weet ik niet meer, maar al gauw bleek dit artikel een vervolg te zijn op een ander, "Dient innovatie altijd het algemeen belang?", dat meer mijn aandacht trok, en het bleek zelf ook een vervolg te hebben, getiteld "Kunnen we stoppen met polariseren?". Altijd interessant, die artikels die elkaar in gang steken, zeker als ze gaan over maatschappelijke ontwikkelingen. Zoals innovatie, een verschijnsel dat altijd heeft bestaan, maar dat meer en meer een schijnsel wordt waar vooral politici naar opkijken om het prangende klimaatprobleem op te lossen. Ik vrees echter dat het bij schijn zal blijven. Ben ik dan een pessimist?

Wat is optimisme? Naar het schijnt :-) zal een optimist een glas water dat tot de helft gevuld is omschrijven als "half vol", en een pessimist zal zeggen "half leeg". Je zou ook kunnen stellen dat het glas te groot is voor de hoeveelheid water. In elk geval, het sprookje van vooruitgangsoptimisme wordt geregeld herhaald als het gaat over de legitimiteit van de neoliberale economie, en dan dient het vooral als bliksemafleider voor alle negatieve gevolgen daarvan. Is dat ook hier weer het geval? Ik probeer één en ander te bekijken met een realistische blik.

Hieronder:
Dient innovatie altijd het algemeen belang?
Kunnen we stoppen met onszelf de dieperik in te praten?
Kunnen we stoppen met polariseren?
Een andere aanpak


Dient innovatie altijd het algemeen belang?

Innovatie is een toverwoord voor economische ontwikkeling en groei. Maar volgens Aviel Verbruggen en Jan Rosier dient innovatie lang niet altijd om de 'uitdagingen van morgen' aan te gaan.

Jan Rosier, gewoon hoogleraar UCD en Trinity College Dublin (komt van Johnson&Johnson; kent Big Pharma), en Aviel Verbruggen, emeritus gewoon hoogleraar Universiteit Antwerpen (engineering management).

De Standaard, maandag 8 januari 2024

Agoria, de federatie van de technologische industrie in België, organiseerde in december vorig jaar een 'inspiratiereis' naar de Verenigde Staten om er het potentieel van Web3, de derde generatie van het internet, te verkennen. De technologiefederatie Agoria heeft ondersteuning van de techsector als doel; zij beweerde bv. in oktober '22 dat digitalisering de energiecrisis zou oplossen; zie hier. Bij die gelegenheid opperde de meegereisde premier Alexander De Croo: "We hebben in België niet alleen bier en chocolade waar we trots op mogen zijn (en frieten!). We vinden in ons land ook fantastische mannen en vrouwen die innoveren. We hebben start-ups, kmo's en topbedrijven die met hun expertise op hun vakgebied in de spits lopen en oplossingen aanreiken waarmee ze de uitdagingen van morgen zullen helpen aan te gaan." (1) Dat klinkt alvast vooruitgangsoptimistisch. Als er één politicus de techsector steunt (maar er zijn er meerdere), dan is het Alexander De Croo wel. Ik veronderstel dat hij daar veel aandelen heeft. (2) Over wat Web3 is, doen diverse opinies de ronde, zelfs bij eerder neutrale bronnen; zie bv. hier en hier.

Dat innovatie dient om "de uitdagingen van morgen aan te gaan" behoeft echter nuancering. Want zijn alle innovaties nuttig? Dienen ze om "de echte uitdagingen" aan te gaan? Volgens ons luidt het antwoord: sommige wel, het overgrote deel geenszins. Meteen zien we een vlag-en-ladingprobleem: de term "innovatie" heeft verschillende betekenissen, hier meer bepaald (1) het bedenken en realiseren van nieuwigheden (1e zin), en (2) de nieuwigheden op zich (2e zin). In de volgende  paragraaf wordt enkel betekenis (1) gebruikt. Wikipedia geeft een definitie in betekenis (1), en gaat dan doodleuk verder met betekenis (2)…
Het lijkt misschien niet dadelijk zo, maar dit is een eerder vérgaand vlag-en-ladingprobleem. Merk op dat je voorstander kan zijn van algemene innovatie in betekenis (1), en tegenstander van bepaalde innovaties in betekenis (2). Als je dan ruziemaakt op basis van de term 'innovatie', zoals hier gebeurt, krijg je uiteraard polarisatie, terwijl je in feite niet kunt weten wie nu wat precies bedoelt.

Innovatie is een toverwoord geworden sinds de lancering van de term in de economische wetenschap door de Oostenrijkse econoom Joseph Schumpeter. Innovatie stimuleert economische ontwikkeling en groei, voor velen een voldoende reden om het concept kritiekloos te hanteren. Vooral de liberale partijen zijn daar goed in, maar ook andere stromingen laten zich inpakken. Innovatie steeds sneller laten toenemen, lijkt een haast pathologische drift. Nou, nou. Het verdient een medisch-psychiatrische benaming om de oncontroleerbare, obsessieve accumulatie van nieuwe dingen te beschrijven. Niet voor niets wordt industriële innovatie ook omschreven als het 'Imelda Marcos-syndroom', naar de onstilbare honger van de vroegere first lady van de Filipijnen in het verzamelen van nieuwe damesschoenen. (1) Dit is niet serieus; jammer dat de heren hier doorschieten. Op die manier geven ze anderen de munitie in handen om terug te schieten. (2) Schumpeter zegt dat tijdelijke monopolies, die volgen uit innovatie, en veel winst opleveren, bedrijven prikkelen om nieuwe producten en processen te ontwikkelen. En een uitzonderlijke winst, al is die dan tijdelijk, is een aanjager van groei. Dus innovaties leveren groei op; vandaar allicht dat de politiek, die nog steeds groei van het BBP aanbidt, innovatie bepleit. Maar. Dat innovaties groei opleveren betekent nog niet dat groei ook innovaties oplevert! Niettemin beweren politici tegenwoordig dat we groei nodig hebben om dank zij innovaties (ook al zijn die niet gegarandeerd…) het klimaatprobleem aan te pakken; een kernpunt van neoliberalisme, en ijdele hoop, naar ik vrees.

Discriminerend en ondemocratisch

Veel industriële innovaties zijn echter discriminerend, ondemocratisch, vergroten ongelijkheid, veroorzaken schade, en zijn soms bedoeld om wetten en regels te omzeilen. Ook dit lijkt mij eerder doorschieten. Wat bedoelen ze eigenlijk? Ze beogen meestal geen betere samenleving, maar streven het veroveren van marktaandeel en hogere aandeelhouderswaarde na. En dat lijkt mij correct, maar ik zie een gebrekkige aspectscheiding. Dat innovaties vooral de techsector dienen, betekent nog niet dat ze discriminerend zijn. Die discriminerende aard van innovatie is niet nieuw. Zou kunnen, maar bedrijfswinst is daar niet per se de oorzaak van. In de 19de eeuw hadden innovaties ook een intrinsiek discriminerend effect, want van de (beperkte) medische innovaties kon toen vooral de rijke klasse profiteren. OK, dat is een voorbeeld; hoe duurder een innovatie is voor een consument, hoe meer ze discrimineert. Je zou ook kunnen zeggen dat ze ongelijkheid bestendigt, en dat ongelijkheid discrimineert.

Professor Luc Soete van de universiteit van Maastricht wees tien jaar geleden al naar het mogelijk discriminerende karakter van industriële innovaties (zie hier, uit 2011). Uit de samenvatting, vertaald: "… een proces van creatieve destructie dat misschien enkele gevestigde bedrijven vernietigt, ten voordele van vele nieuwkomers. Maar soms is er precies het tegenovergestelde patroon: een proces van destructieve innovatie, waarvan enkelen profiteren ten koste van velen". Je kan overigens verwachten dat innovaties, zeker aanvankelijk, duur zullen vermarkt worden, net om die uitzonderlijke winsten te realiseren. Hij argumenteerde terecht dat die innovaties perfect aansluiten bij de stijgende inkomens van de burgers van rijkere landen (toch de werkende hogere profielen). Ismael Rafols van de Universiteit Leiden toont aan dat het academische onderzoek steeds meer de agenda van big pharma volgt, en meldt dat het budget voor onderzoek naar verwaarloosde ziekten in lage- en middeninkomenslanden nog nooit zo laag is geweest. Omdat die minder geld opleveren. Het hoofddoel van Big Pharma is nóg rijker worden; bevordering van volksgezondheid is maar een dekmantel. De ouders van baby Pia hebben in september 2019 via crowd funding 1.9 miljoen euro ingezameld voor een geneesmiddel. Dat de producent in Q3/2019 1.8 miljard euro winst maakte geeft uiteraard te denken. Bijwerking 16-04-2024: zie ook Geheime farmadeals geëxplodeerd onder Vandenbroucke, waaruit blijkt dat het aandeel geheime contracten bij prijsafspraken tussen overheid en Big Pharma (waar internationale concurrentie de prijzen net opdrijft) is gestegen van 13% in 2014 naar 60% in 2022. Dit lijkt op innoveren voor de rijkere westerse klasse. Wij vragen ons af: zouden de leerstoelen aan de universiteiten, gesponsord door de industrie, daar voor iets tussen zitten? Ge moogt gerust zijn. Sponsoring gebeurt ofwel in ruil voor diensten, ofwel voor afkoop van kritiek.

Kritische maatschappelijke analyse van innovaties is zeldzaam, zoals Andy Stirling van de universiteit van Sussex stelt in zijn Innovation Democracy, een rapport in opdracht van de Britse overheid (het abstract alleen is al zware kost; zie de begrijpelijkste passages onderaan deze sectie). In een artikel in het wetenschappelijk vakblad Nature, in november 2023, uitten Patrick Harrison en Theodor Friedmann hun "diepe bezorgdheid dat de technologieën en klinische toepassingen van gentherapieën amper toegankelijk en betaalbaar zullen zijn, zelfs in samenlevingen waar universele gezondheidszorg beschikbaar is". Zij vrezen terecht (die inschatting is van Rosier en Verbruggen) dat alleen ultrarijken de beste behandelingen zullen krijgen. Wat wel eens zou kunnen, gezien de marketing van Big Pharma. Op die manier verscherpt innovatie ook de ongelijkheid, zoals in 2014 door Mariana Mazzucato van University College London voorspeld, en wordt het democratische recht op een gelijke medische handeling verhinderd.

Moet het eerst misgaan?

Veel schadelijke neveneffecten van industriële innovaties zijn gedurende de voorbije decennia duidelijk geworden: vervuiling van het leefmilieu door innovatieve xenobiotica zoals PFAS, longkanker, plastic waste, daling van het aantal zaadcellen bij mannen, obesitas bij kinderen, niet werkzame kankergeneesmiddelen … Klopt dit allemaal? En het enthousiasme voor AI is begrijpelijk, maar moet het eerst misgaan vooraleer we de risico's willen kennen, vraagt Marietje Schaake (interessant!) van de universiteit van Stanford zich af. Zie ook Artificiële intelligentie, met de tien grote gevaren.

Ook het omzeilen van wetten en regels drijft sommige innovaties. Het schoolvoorbeeld hiervan is de Duitse VW-autogroep, die zijn dieselmotoren zodanig ontwikkelde dat het leidde tot misleidende metingen van de NOx-emissies tijdens wettelijke tests. Dat is ordinaire misleiding van VW; Rosier en Verbruggen hebben blijkbaar een vreemd idee van het begrip 'innovatie'. Ook de voedingsindustrie hanteert innovaties om regels en wetten te omzeilen door de vervanging van hoge kwaliteitsingrediënten door goedkopere varianten (hier ook). De financiële sector ontwikkelde innovatieve instrumenten die leidden tot wereldomvattende economische crisissen. Je hebt uiteraard nieuwe ontwikkelingen die positief uitdraaien voor de maatschappij, en andere die één of andere sector verrijken, net ten nadele van de maatschappij (zoals generatieve AI). Die laatste 'innovaties' noemen is misschien toch wat problematisch, omdat de term steun genereert, vooral van de politiek, en daarmee ook van veel burgers (zeker die met zware elektrische SUV's).

In een commentaarstuk over de doorbraak van artificiële intelligentie (ook de moeite van het lezen waard) stelde deze krant de vraag hoe commerciële overwegingen bij innovaties te verzoenen zijn met het algemeen belang. Antwoord: niet, uiteraard. Bekrompen (?) technocratische ideeën over een kenniseconomie, door de industrie gestuurd (??), staan tegenover een meer inclusieve, rationele en levendige innovatiedemocratie (??), merkt Stirling op. Want waarom wordt er zoveel geïnnoveerd? Om de "uitdagingen van morgen" aan te gaan? Het is meestal niet de samenleving die de vruchten draagt van de industriële innovatiedrift. Die is er vooral om marktaandeel te verwerven en aandeelhouders – die amper begrijpen waar de innovatie over gaat (nou, nou) – te verrijken. De auteurs ondergraven hun eigen stelling door er allerlei rommel bij te slepen, maar met dat laatste hebben ze wel een punt. Innovatie is goed omdat het de creativiteit van individuen in materiële goederen omzet. Maar innovatie aan een milder tempo en gericht op het algemeen belang (dit is duidelijker), is best geschikt voor de uitdagingen van morgen.

Innovation Democracy – Enkele uittreksels[..] Er zijn geen garanties dat een bepaalde gerealiseerde innovatie noodzakelijkerwijs positief zal zijn. Sterker nog, machtige krachten finaliseren innovatie in de richting van de meest bevoorrechte belangen. [..] Het conventionele innovatiebeleid heeft echter de neiging om simpelweg aan te nemen dat de producten of technologieën die het meest vernieuwend zijn, op de een of andere manier vanzelfsprekend heilzaam zijn. Het onderzoek gebeurt meestal via beperkte vormen van kwantitatieve 'risicobeoordeling', waarbij alleen bepaalde directe risico's worden bekeken en alleen wordt gevraagd of ze 'aanvaardbaar' zijn, vaak op een moment dat het te laat is voor belangrijke veranderingen. Technologieën worden doorgaans bevoordeeld ten opzichte van andere innovaties. [..] Met onzekerheden die opzij worden geschoven of op opportune manieren worden geïnterpreteerd, kan zelfs wetenschappelijk bewijs zelf de stempel van gevestigde belangen dragen. En officiële statistieken verhullen vaak in welke mate ondersteuningsinitiatieven geconcentreerd zijn ten gunste van bepaalde innovatietrajecten. Toch blijven deze machtseffecten onderbelicht in de beleidsvorming. Beleid wordt eenvoudigweg 'pro innovatie' genoemd, alsof dit een puur technische aangelegenheid is en altijd vanzelfsprekend goed, in plaats van politiek aanvechtbaar. Om deze uitdagingen aan te gaan, zou het innovatiebeleid explicieter en transparanter de inherente politieke aard van de belangen en motivaties moeten erkennen die de drijvende kracht vormen achter de verschillende mogelijke paden. [..] Omdat het voorzorgsbeginsel zo doeltreffend is om politieke vooringenomenheid te weerstaan, is het onderwerp van bijzonder onbegrip en onheil. Naast andere kwaliteiten biedt dit een cruciale bescherming tegen de fout om de afwezigheid van bewijs van schade te beschouwen als bewijs van afwezigheid van schade [..]


Kunnen we stoppen met onszelf de dieperik in te praten?

Dit artikel is ook beschikbaar bij Imec.

Vooruitgangsoptimisme maakt in het Westen steeds meer plaats voor risico-aversie, angst en doemdenken, schrijven Pieter Van Nuffel en Gerard Govers. Vooruitgangsoptimisme lijkt misschien positief, maar is dat niet per se. Risico-aversie en doemdenken lijken misschien negatief, maar zijn dat ook niet per se. Deze inleiding sleept er ook nog angst bij (waar niks positiefs aan is), in een poging om vooruitgangsoptimisme, en de daaraan gekoppelde economische groei, toch maar positief genoeg af te schilderen.

Pieter Van Nuffel, woordvoerder van onderzoekscentrum imec en auteur van Chips: hoe digitale technologie de wereld verandert (Academia Press), en Gerard Govers, vicerector Wetenschap en Technologie aan de KU Leuven.

De Standaard, vrijdag 12 januari 2024

Waaraan hebben wij onze welvaart te danken? Niet aan kapitaal, maar aan ideeën, zo betoogt econome Deirdre McCloskey in haar magnum opus Bourgeois equality. Met de opkomst van de burgerij in Vlaamse steden veranderde de houding ten opzichte van onder­nemerschap en innovatie. Die ideeën vormden, eerst in de Lage Landen en daarna in Groot-Brittannië, de motor achter economische vooruitgang, legt McCloskey uitvoerig uit.

Vorige maand verscheen een interessante data-analyse die deze theorie kracht bij zet. Vier economen voerden een tekstanalyse uit op meer dan 170.000 Britse werken die gepubliceerd werden tussen 1500 en 1900 (en gedigitaliseerd, allicht). Sinds het begin van de 17e eeuw blijkt een duidelijke toename in het gebruik van termen die verband hielden met 'vooruitgang' en 'innovatie' (welke?). Die data ondersteunen het idee dat "een culturele evolutie in de houding ten opzichte van de wetenschap deels verantwoordelijk is voor de Britse industriële revolutie en de daaropvolgende economische groei", aldus de wetenschappers. Dit klinkt allemaal wel heel onwetenschappelijk; hier had op zijn minst een referentie bij gemogen.

John Burn-Murdoch, datajournalist van de Financial Times, besloot de tekstanalyse te reproduceren, uit te breiden en meteen ook door te trekken tot vandaag. Wat hij vorige week constateerde (achter betaalmuur), is onthutsend. De laatste 60 jaar zijn we in het Westen niet méér woorden zoals 'vooruitgang' gaan gebruiken, maar minder. Blijft allemaal vaag, zonder referentie. Klopt dit wel? Terwijl de frequentie van optimistische woorden (welke?) sinds de jaren 60 met ongeveer 25 procent gedaald is, zijn woorden die verband houden met bedreigingen en risico's (welke?) veel nadrukkelijker (?) geworden. Volgens Burn-Murdoch is dat wellicht geen toeval, maar het gevolg van "een kracht die groei en vooruitgang tegenwerkt". Oeps? Met andere woorden: we praten onszelf de dieperik in. Opmerkelijke stelling. Zonder meer details kan je hier uiteraard geen geloof aan hechten. En ze bedoelen allicht niet praten, maar schrijven.

Als onze ideeën effectief zo'n grote impact hebben op onze welvaart (ze laten het zelf in het ongewisse?), dan kunnen we maar beter wat grondiger nadenken over welke woorden we gebruiken en welke ideeën we een platform willen geven. Huh? Wat betekent dit eigenlijk? (1) Volgens Deirdre McCloskey hebben we onze welvaart te danken aan ideeën. Wat wazige veronderstelling, maar tot daar toe. (2) De frequentie van optimistische woorden daalt, die van pessimistische stijgt. Stel dat. (3) De bewering suggereert dat de keuze van de woorden die we gebruiken of de ideeën die we ondersteunen (of "een platform geven") onze welvaart bepaalt. (1+2+3) Deze redenering is gebaseerd op een verband tussen het gebruik van woorden en de steun voor ideeën, dat echter nergens wordt aangetoond. De boodschap van de auteurs lijkt eerder een advies om vooral of nog enkel positieve woorden te gebruiken, met het oog op het bestendigen van onze welvaart. Met andere woorden: ordinair positivisme, en de realiteit oppoetsen. Het opiniestuk van Jan Rosier en Aviel Verbruggen (DS 8 januari) (hierboven) is typerend voor een tijdgeest die steeds technologie-sceptischer wordt. Is dat zo? En is dat onterecht? Het woord 'innovatie' duikt er 36 keer in op, maar bijna altijd in negatieve zin. Klopt niet helemaal, maar Rosier en Verbruggen waren inderdaad wel negatiever dan nodig. De auteurs lijsten een hele rits maatschappelijke problemen op en zien telkens opnieuw "industriële innovatie" als de baarlijke duivel. Beetje te straf uitgedrukt, maar ze hebben een punt. Onder de kop "Moet het eerst misgaan?" werden hierboven enkele reële maatschappelijke problemen, waaronder vervuiling, aangehaald zonder een duidelijke link te maken met innovaties. En het gaat daar ook eerder over technische ontwikkelingen die bedoeld zijn om geld te genereren, en niet per se over innovaties. Onterechte kritiek is uiteraard voer voor de voorstanders. Volgens hen is innovatie inherent "discriminerend" en "ondemocratisch". Dat is wel de bevinding van Stirling, in een rapport in opdracht van de Britse overheid, dus hier rammelen de heren er ook mee. Ze willen wel "toegankelijke en betaalbare technologie" (dat ging over de gentherapie), maar lijken niet te begrijpen dat daar juist industriële innovatie en massaproductie voor nodig zijn. Het verband tussen beide lijkt mij een moeilijk onderwerp. Voer voor economen? Of beter niet…? En wat is toegankelijke en betaalbare technologie? En moet de maatschappij niet aangeven welke noden zij heeft? Voer voor sociologen? Of beter niet…? Als we nu eens economen vragen om de noden van de maatschappij te beschrijven, en de sociologen vragen om de nood aan innovatie en massaproductie te beschrijven, dan krijgen we misschien interessant discussiemateriaal.

Iedereen aan de chips

Van Nuffel heeft een boek geschreven over computerchips. Neem de Wet van Moore (die al niet meer van toepassing is), een van de bekendste ideeën achter industriële innovatie. Gordon Moore constateerde in 1965 dat het aantal componenten op een computerchip zowat ieder jaar verdubbelt en voorspelde dat die exponentiële toename in rekenkracht zou blijven aanhouden. Zijn voorspelling werd een vorm van gedeeld vooruitgangsoptimisme in de chipindustrie. Eigenlijk een vreemd verhaal, die 'wet'. Die mr. Moore voorspelt trouwens in 1975 al een verdubbeling per 2 jaar i.p.v. per jaar. Ik vertaal even uit de inleiding van Wikipedia (de Engelse versie is beter): "De wet van Moore is een observatie en projectie van een historische trend. Het is geen natuurkundige wet, maar een empirische relatie die gekoppeld is aan de winst uit ervaring in productie". Niettemin wordt die observatie door velen, inclusief Rosier en Verbruggen, aangedragen als een wet, die meteen een basis vormt voor vooruitgangsoptimisme. Basale fout: voorbarige extrapolatie. Gevolg? Rekenkracht werd jaar na jaar goedkoper. In een wereld met een gigantische ongelijkheid blijken miljardairs en studenten toch gewoon dezelfde computer te hebben. Is dat zo? Vandaag heeft 91 procent van de Vlamingen met een laag inkomensniveau een smartphone (ik betwijfel of dit een goed voorbeeld is van een positieve innovatie). Die is miljoenen keren krachtiger dan de peperdure computers die in de jaren 60 een volledige zaal in beslag namen. Als je dan ziet waar die rekenkracht nu voor gebruikt wordt…

Ook hernieuwbare energie wordt spotgoedkoop. Ze bedoelen zonnepanelen. Vroeger waren zonnecellen zo duur dat ze alleen in de ruimtevaart werden toegepast. Dankzij opschaling en massaproductie is de prijs spectaculair gedaald. Om tegen 2050 een netto-nuluitstoot te bereiken, hebben we nog meer innovatie en meer opschaling van technologische oplossingen nodig. Ook een kwestie van voorbarige extrapolatie. Maar de achtergrond is begrijpelijk. De neoliberalen willen gewoon verdergaan met het vergaren van rijkdom door de maatschappij en het milieu te bekijken als een citroen, waarbij ze zich krampachtig vastklampen aan de onbewezen theorie (het 'geloof' dus) dat technologische innovaties ons gaan redden door de overtollige CO2 uit de lucht te halen, wat nog minder realistisch lijkt dan alle transportmiddelen op waterstof te laten draaien. Economen van de Universiteit van Oxford brachten de exponentiële groei en kostendaling van zonnepanelen, elektrolysers, wind­molens en batterijen in kaart. Ze zien er een soort veralgemening in van de wet van Moore (??). Meer productie betekent ­lagere kosten. Dat staat bekend als de Wet van Wright, genoemd naar een ingenieur die constateerde dat de kosten per vliegtuig daalden als hij in zijn werkplaats meer vliegtuigen bouwde. Technologieën die de Wet van Wright volgen worden steeds goedkoper naarmate de cumulatieve productie van die technologie toeneemt. Nog zo'n empirische relatie.

Zeldzame ziekten

Rosier en Verbruggen beweren dat "innovatie het democratische recht op een gelijke medische handeling verhindert". Het zou de heren toch kunnen interesseren dat Rosier en Verbruggen verwijzen naar Mariana Mazzucato, "die beleidsmakers over de hele wereld adviseert over innovatiegeleide inclusieve en duurzame groei" (maar die 'duurzame' is er misschien teveel aan). Ook hier is het tegendeel waar. Voor een toegankelijke diagnose en behandeling van zeldzame ziekten hebben we snellere DNA-sequencing-methoden nodig. Ken ik niks van. En om gepersonaliseerde kankertherapieën met CAR-T-cellen (ken ik ook niks van) voor iedereen betaalbaar te maken, moet juist méér technologie ontwikkeld worden om productieprocessen te automatiseren. Maar ik ken wel iets van basale fouten: ik zie geen verband tussen technologie voor CAR-T-celtherapie ontwikkelen, en productieprocessen automatiseren.

Uiteraard vallen commerciële belangen niet altijd samen met het algemene belang (per definitie nooit, zou ik denken) en zullen er zich bij de introductie van nieuwe technologieën vaak ongewenste effecten voordoen (lijkt ook wel per definitie). Zo is het problematisch dat bepaalde toepassingen rond artificiële intelligentie, waarin vooroordelen en andere problemen ingebakken zitten, zomaar op het grote publiek worden losgelaten. Inderdaad. Zo'n kritische opmerking had ik niet van hun verwacht. Regelgeving, zoals de Europese AI Act, is dan welgekomen om een ethisch kader vast te leggen. Maar minstens even belangrijk als de regelgevers, zijn de probleemoplossers die onderzoeken hoe we betrouwbare en mensgerichte AI mogelijk kunnen maken. Regelgeving mag er niet toe leiden dat innovatie onmogelijk wordt. Het was te denken. Eerst een reden aanhalen om regelgeving te verantwoorden, om vervolgens de beperkingen door die regelgeving te hekelen. Proefprojecten verbieden, of het nu gaat om zelfrijdende auto's of ggo's, is niet verstandig. Innovatie is de heilige koe van de techsector.

Volgens Rosier en Verbruggen volstaat "innovatie in een milder tempo" (wat dat ook moge betekenen)(het tempo van de maatschappij i.p.v. dat van de techsector, natuurlijk) om de uitdagingen van morgen aan te gaan. Ze hebben het compleet verkeerd begrepen. Als we het aantal verkeersslachtoffers willen verminderen (zie de blogartikelen over Verkeer), de gezondheidszorg betaalbaar willen houden en het klimaatprobleem willen oplossen, dan hebben we niet minder, maar meer innovatie nodig. Innovatie als surrogaat voor gezond verstand. En als cultuur onze welvaart bepaalt (dit gaat weer over het gebruik van negatieve termen), dan moeten we dringend minder onheilsprofeten en meer probleemoplossers aan het woord laten. Tape op de bakkes, en weer aan het werk.


Kunnen we stoppen met polariseren?

Technologische innovatie én transformatieve systeemveranderingen zijn nodig om de grote globale uitdagingen aan te pakken, niet het één of het andere, schrijft Kris Verheyen.

Kris Verheyen, professor aan de vakgroep Omgeving (UGent)

De Standaard, maandag 15 januari 2024

Afgelopen week ontspon zich op deze pagina's een discussie over de zin en onzin van innovatie. Zie de beide secties hierboven. Jan Rosier en Aviel Verbruggen (DS 8 januari) pleitten voor innovatie in een milder tempo en gericht op het algemeen belang, waarna Pieter Van Nuffel en Gerard Govers (DS 12 januari) die stelling radicaal onderuithaalden en zelfs stelden dat we ons met dergelijke pleidooien de dieperik aan het inpraten zijn. Op een onnozele manier dan nog. Nog sterker inzetten op technologische vernieuwing is volgens hen hét recept om onze wereld naar een veiligere haven te brengen. De klassieke opinie van neoliberalen.

Als bio-ingenieur en omgevingswetenschapper wil ik graag enkele kanttekeningen maken bij dat debat. Alhoewel ik als ingenieur sterk geloof in de creativiteit van de mens en in ons vermogen om innovatieve, ingenieuze oplossingen te vinden voor talloze problemen, ben ik er na 25 jaar onderzoek over allerhande omgevingsvraagstukken van overtuigd geraakt dat technologische innovatie alleen niet zal volstaan om van de aarde een ecologisch veilige en sociaal rechtvaardige ruimte te maken waarin de hele mensheid de kans heeft om te gedijen. Voila! 'Business as usual'-handelen en alleen inzetten op technologie om de grote mondiale uitdagingen aan te pakken zonder ook diepgaande, transformatieve systeemveranderingen (zijn systeemveranderingen niet altijd transformatief?) door te voeren, de teneur die doorschemert in het stuk van Van Nuffel en Govers, is naïef en onverantwoord. Denk ik ook. Maar ik denk dat Verheyen een optie weglaat. Als we kijken naar oplossingen voor het globale probleem, met technologie enerzijds, en systeemverandering anderzijds, dan zijn er vier opties:
– geen klimaatreddende technologie, geen systeemverandering: de actuele toestand;
– wel technologie, geen systeemverandering: Van Nuffel en Govers;
– wel technologie, wel systeemverandering: Rosier en Verbruggen;
– (tromgeroffel…) geen technologie, wel systeemverandering: Deckers Advies :-)
Tot nu toe is technologie niet in staat geweest het klimaatprobleem te vermijden. Ze doet integendeel haar best om het nog te vergroten; denk aan energieslurpende SUV's (ook elektrische!) en artificiële intelligentie. Dat technologie een essentieel verschil gaat maken om het probleem op te lossen is bijgevolg (!) zeer onzeker. Verheyen beweert dat we naast technologie ook moeten inzetten op systeemveranderingen. Wat ík mij dan afvraag: moeten we wel inzetten op technologie? Gaan we al die techniekers niet nodig hebben voor die systeemveranderingen?

Negen sleutelprocessen

Om dat punt kracht bij te zetten, vestig ik graag de aandacht op de recent gepubliceerde update van het planetary boundaries raamwerk. Dat raamwerk werd in 2009 voor het eerst voorgesteld door een team onder leiding van UGent-eredoctor (UGent boven…) Johan Rockström, verbonden aan het Potsdam Institute for Climate Impact Research en het Stockholm Resilience Centre. Het planetary boundaries-raamwerk is ondertussen breed gedragen door de wetenschappelijke gemeenschap. Dat klinkt raar, met sommige andere gemeenschappen in het achterhoofd.

Het toont niet alleen de kritische grenswaarde voor negen sleutelprocessen die van kapitaal belang zijn om de aarde leefbaar te houden, maar ook de mate waarin die grenzen overschreden worden. Voor het proces klimaatverandering, bijvoorbeeld, wordt de CO₂-concentratie in de atmosfeer gebruikt als indicator met een voorgestelde grenswaarde van 350 deeltjes CO₂ per miljoen deeltjes lucht. De huidige concentratie is 423 deeltjes; een stevige overschrijding dus. Weer die CO2. De verdedigers van innovaties als oplossing voor het klimaatprobleem geloven dat technologie kan zorgen voor het verminderen van CO2 in de atmosfeer, en dat dit kan zonder systeemveranderingen, m.a.w. zonder wijzigingen in de maatschappij. Over geproduceerde warmte, die bijna rechtstreeks met CO2-productie in verband staat, spreekt echter nog steeds niemand, terwijl duidelijk zal zijn dat minder warmte produceren, dus minder energie verbruiken, wel degelijk de maatschappij zal impacteren. Met andere woorden: de aandacht voor CO2 leidt iedereen af van de complexiteit van systeemveranderingen. De andere acht gebruikte sleutelprocessen zijn het verlies aan biodiversiteit, de afbraak van de ozonlaag, de verzuring van de oceanen, de wijziging van de globale stikstof- en fosforcycli, het verlies van het globale bosareaal, de verandering in zoetwatervoorraden, de atmosferische fijnstofconcentraties en het aantal door de mens gesynthetiseerde chemische stoffen die vrijkomen in het milieu, zoals PFAS. En Van Nuffel en Govers denken dat innovaties dit allemaal gaan oplossen. En nog zo'n bedekte instinker: door het altijd te hebben over meer innovaties, wordt het idee ondersteund dat meer OK is, en groei dus ook. Terwijl we van al deze sleutelprocessen net minder nodig hebben.

Zes waarden overschreden

In hun recente update van het planetary boundaries-raamwerk, gepubliceerd in het toptijdschrift Science Advances, stellen Katherine Richardson en collega's vast dat anno 2023 de kritische grenswaarde voor zes van de negen processen (ver) overschreden werd, terwijl bij de eerste publicatie in 2009 'nog maar' drie grenswaarden overschreden werden. Het gaat dus snel, de uitdagingen zijn enorm, en alle technologische innovatie ten spijt zijn we er nog niet in geslaagd om de curves in de juiste richting om te buigen. Wat had ik gezegd? :-) Dat laatste zal pas kunnen als we op grote schaal en in alle domeinen transformatieve systeemveranderingen doorvoeren, weg van het 'business as usual'-traject. Of dus: zonder te rekenen op technologische innovaties. Die veranderingen omvatten onder meer een fundamentele reorganisatie van de manier waarop samenlevingen worden bestuurd (in plaats van de politiek die ten dienste staat van de economie) en een radicale wijziging van productie- en consumptiepatronen. Ook innovaties dus, maar van een heel andere aard dan de louter technologische. De nagel op de kop.

Om oplossingen te vinden voor de complexe uitdagingen waar we voor staan, hebben we veel verschillende perspectieven nodig. Zowel technologiegerichte toekomstdenkers als transformatiegerichte systeemdenkers. Ik denk dat we alle technologen zullen nodig hebben om van de noodzakelijke systeemveranderingen een succes te maken. Eén ding is zeker, polarisatie brengt ons geen stap verder. Echt niet? Laten we vermijden om één zienswijze als de enige zaligmakende naar voren te schuiven (of twee, tegenover elkaar) en laten we al zeker niet oproepen om alternatieve perspectieven dood te zwijgen, zoals Van Nuffel en Govers suggereren op het einde van hun stuk. Helemaal mee eens.


Een andere aanpak

Basale fouten wegwerken helpt altijd. De meest opvallende hier is een voorbarige extrapolatie. Ik denk dat het blijven aanroepen van innovatie als zaligmaker de hele wereld veel kwaad doet. Het is de kop-in-het-zand houding van neoliberalen en aanverwanten die de oorzaak is van de constante toename van emissies die klimaatopwarming mee veroorzaken. En doe daar maar eens iets aan…

Maar misschien zijn er nog andere wegen. Het klimaatprobleem lijkt mij intussen serieus genoeg om er ook serieus mee om te gaan, en dan zijn polarisaties niet wat we nodig hebben. Of net wel?

Wat is er mis met polarisatie?

Uit Wikipedia: "Polarisatie is het versterken van tegenstellingen tussen partijen of bevolkingsgroepen. Meestal wordt de term pejoratief gebruikt en verwijst het (polarisatie) naar een problematische ontwikkeling in een politieke situatie of sociale groep. De term kan echter ook neutraal gebruikt worden om te verwijzen naar de toename en stabilisering van verschillen tussen twee politieke groepen". Voor polarisatie heb je polen nodig (zonder hoofdletter, hoewel die mét er ook iets van kennen); doorgaans gaat het om twee polen. Meerdere betrokken partijen kunnen meerdere standpunten innemen tussen de beide polen.

De drie artikelen hierboven tonen een geval van polarisatie. Het duo Rosier / Verbruggen neemt een standpunt in tegen innovatie in het algemeen, mogelijk zelfs met de bedoeling om het uiterste of de min-pool te definiëren. Wetende dat niet iedereen het daarmee eens zal zijn, doen ze daarmee aan polarisatie. Het duo Van Nuffel / Govers voelt zich aangevallen in zijn eigenwaarde, en schaart zich achter innovatie, ter verdediging. Hún standpunt ligt dichter bij of op de plus-pool. De derde partij is voorstander van een middenweg, en vindt daarom dat de beide andere partijen te veel polariseren.

Met polarisatie is niets mis, denk ik, zolang je daar iets mee doet, in plaats van ze te bestendigen in je voordeel. Door polarisatie ga je nadenken over de uitersten van een continuüm (in dit geval alle meningen over innovatie, van volledig vóór tot volledig tegen), en over mogelijke redenen voor en gevolgen van de verschillen, wat interessante inzichten kan opleveren. Zolang we het hebben over twee polen, kan je je daartussen een rechte lijn voorstellen (met drie polen heb je een vlak, met vier een volume, en daarna wordt het ijl). Twee verschillende standpunten bevinden zich op een verschillend punt op dat lijnstuk, maar niet noodzakelijk in de polen. Het verschil tussen de beide polen veroorzaakt een spanningsveld; het verschil tussen de beide standpunten ondervindt een deel daarvan. Hoe dichter de standpunten bij elkaar liggen, hoe kleiner het spanningsveld tussen die standpunten, onafhankelijk van de afstand tot de polen. Alsof het om statische elektriciteit gaat. Die ook vonken geeft af en toe. En dan denkt de mens dat hij een speciale plaats inneemt in de natuur.

Dat spanningsveld komt er niet zomaar; dat heeft één of meer oorzaken. De pejoratieve vorm van polarisatie is het benadrukken van die afstand tussen de standpunten (ieder zijn groot gelijk), zonder te kijken naar oorzaken. Wikipedia: het versterken van tegenstellingen tussen partijen of bevolkingsgroepen. Maar als we de oorzaken zoeken en vinden, kunnen we misschien wel iets doen aan het probleem (d.i. in dit geval: moeten we vóór of tegen innovatie zijn?). Elke polarisatie signaleert dus een probleem, dat mits een analyse van de oorzaken alvast aangepakt, en misschien zelfs opgelost kan worden.

Daarbij komt het er wel op aan om basale fouten weg te werken, en geen nieuwe te maken… Basale fouten zorgen niet enkel voor het ontstaan van een spanningveld, maar dreigen ook de werking van een oplossing te belemmeren.

Wat is er mis met optimisme?

Op zich weinig of niets. Optimisme en pessimisme zijn nu eenmaal elementen van menselijk gedrag die je niet kan uitsluiten. Als we echter gaan kijken naar het voorwerp van dat gedrag, dan ziet het er wel anders uit. Mensen kunnen zich immers vergissen, zowel bij pessimisme over zichzelf (hoewel er ook zijn die daar gelijk in hebben), als bij optimisme over de mogelijkheden van de technologie om het klimaatprobleem op te lossen. En vergissingen kunnen we beter vermijden, zeker als ze veel schade veroorzaken, niet?

Met de artikelen hierboven in het achterhoofd, vraag ik mij af of vooruitgangsoptimisme een vergissing is. Wat is in feite vooruitgangsoptimisme? Ik heb wat gestruind, en op het eerste gezicht zijn de opinies over vooruitgangsoptimisme (of -geloof, voor zover dat een verschil maakt) eindeloos; ik voel mij niet capabel (of heb geen zin) om daar een overzicht of samenvatting van te maken, die naam waardig. Ik wil niettemin deze bron vermelden, die van Maarten Boudry zegt dat "de vooruitgang van gisteren zijns inziens het overtuigendste argument levert dat vooruitgang ook morgen mogelijk is". Dat is een redenering die je wel in meerdere bronnen omtrent vooruitgangsgeloof terugvindt. Zoals de 3e wet van de Keulse carnavalisten zegt: Et hätt noch immer jot jejange. Als ik dan deze figuur zie, die de voortdurende toename van emissies geeft vanaf 1960, dan moet ik concluderen dat technologie tot nu toe niet in staat is geweest het klimaatprobleem te vermijden (de Club van Rome gaf in 1972 al duidelijke waarschuwingen in het rapport Grenzen aan de groei), waaruit ik vervolgens afleid dat technologie ook niet in staat zal zijn om het op te lossen. In die optiek denk ik dat vooruitgangsoptimisme wel degelijk een vergissing is. Laat mij iets weten als ik ongelijk heb (neoliberalen gelieve zich te onthouden).