Wie is de baas van het Nederlands?

Een zoektocht naar de manier waarop onze Nederlandse taalstandaard wordt bijgewerkt, bij de ANS en enkele taaladviesdiensten, heeft niets opgeleverd; zie Normen en taalevolutie. Intussen kreeg ik de Atlas van de Nederlandse taal, editie Vlaanderen in handen, en daar staat in de inhoudstafel verdorie een hoofdstukje 41: "Hoe komen taaladviezen tot stand?". Gaan we hier wijzer van worden?

De atlas is een prachtig boek, groot, met een mooie lay-out, veel tekeningen, kaarten (het is immers een atlas…) en tabellen, voorzien op de moderne visueel ingestelde mens. Een leuk boek om door te bladeren en hier en daar iets uit te pikken. Met als gevolg dat de lijn in het betoog niet altijd goed te vinden is (met mogelijk een invloed op de structuur in de tekst hieronder). Maar ik duik erin, en probeer de bodem te bereiken.

41 – Over wat standaardtaal is (en hoe dat wordt bepaald)

Zeg je "Ik noem Pauline" (BE)(toevallig meteen de nagel aan mijn doodskist…) of "Ik heet Pauline" (OK), eet je plattekaas (BE) of kwark (NL), zeg je "De data is correct" (gebruikelijk in ICT, maar fout) of "De data zijn correct" (OK), "Hun hebben gelijk" (NL)(fout, vergelijkbaar met "ik noem Pauline" in Vlaanderen) of "Zij hebben gelijk" (OK), "het idee" (OK) of "de idee" (in filosofie, maar ook dáár is 'het' correct)? Dit is al dadelijk een mooi voorbeeld van diverse soorten taalproblemen. In principe kun je ('kan je' is informeler in Nederland, maar niet in Vlaanderen…) je eigen gang gaan: er is geen wet die voorschrijft wat 'goed' en wat 'fout' Nederlands is, laat staan dat er agenten zijn die taalboetes uitschrijven (m.u.v. Het Groot Dictee). (Stel je voor!) Toch is het als taalgebruiker van het Nederlands af en toe wel zo handig om te weten wat standaardtaal is en wat niet ("wel zo handig" is een understatement)(waarvoor we nog altijd geen Nederlands woord hebben?!)('onderdrijving' is niet officieel). Je kunt je een schrijfwijzer (of twee, drie) aanschaffen (basale fout: parallelle processen!), maar dat kost je geld. Over taalkwesties geeft de Nederlandse Taalunie, de kennis- en beleidsorganisatie voor het Nederlands in het hele Nederlandse taalgebied, ook betrouwbaar en gratis advies op Taaladvies.net (en nog wat andere bronnen, te veel om op te noemen blijkbaar, en evenzeer parallelle processen). Maar is de Nederlandse Taalunie dan de baas van het Nederlands?

Nou nee. Niet echt? Of echt niet? Het is niet zo dat de secretaris (de grote baas) van de Nederlandse Taalunie groen of rood licht geeft aan deze of gene taalvariant. De Taalunie zette begin jaren 1990 wel een online taaladviesbank op (https://taaladvies.net/). Daarvoor doet ze een beroep (??) op de mensen van de Taaltelefoon – de taaladviesdienst van de Vlaamse overheid (https://www.vlaanderen.be/team-taaladvies) – en op het Nederlandse Genootschap Onze Taal (https://onzetaal.nl/taalloket), een vereniging voor taalliefhebbers. Een beroep? Op welke manier? Onderaanneming? Zouden die onderling overleggen, trouwens? Ligt een oordeel over vlekkeloos en rafelig Nederlands dan enkel in de handen van een paar taaladviseurs? Opnieuw: niet echt. De aangestelde beoordelaars gaan veel omzichtiger te werk. Ze ontwikkelden een werkwijze waarmee ze zo precies mogelijk proberen te vatten wat taalgebruikers in Nederland en Vlaanderen als standaardtaal beschouwen. Exacte wetenschap is die methode niet, maar nattevingerwerk evenmin. Een (vereenvoudigde) blik achter de schermen van de 'spraakmakende' gemeenschap… (1) Misschien kom ik nu toch te weten wat de procedure is om wijzigingen door te voeren in de standaardtaal, tenminste voor zover het gaat om grammatica, en in de boude veronderstelling dat die wijzigingen dan ook in de ANS terechtkomen. Anderzijds is dit blijkbaar een 'vereenvoudigde' versie van de procedure, dus dat betekent nog niet veel. (2) Zoals Marten Van der Meulen zegt (zie Het geheime leven van taalfouten): over het argument "de taalgebruiker regeert" valt te discussiëren. Ik denk dat er op zijn minst wel enkele basisprincipes mogen aangenomen worden, die voorrang krijgen op willekeurige stromingen in lokaal en regionaal taalgebruik, bv. logica, eenvoud e.d., nl. alles wat communicatie bevordert. En dan zou de Taalunie bij uitstek verantwoordelijk zijn voor het vastleggen en het toepassen van die principes. Dat een secretaris van de Taalunie in 2017 verklaarde dat de verspreiding van hun hebben een positieve ontwikkeling is (en bij mijn weten is dat nog niet teruggenomen), stemt mij echter weinig hoopvol.

Dan volgt een praktisch voorbeeldje, met tekst, een tabel en een tekening in verspreide slagorde. Vraag: is wisselstukken in de betekenis van 'reserveonderdelen' correct? Antwoord: "ja, wisselstukken is standaardtaal in België; reserveonderdelen is standaardtaal in het hele gebied". Een tekeningetje van het wrak van een deux-cheveautje (is dat correct?) fleurt de (het?) item wat op. Ook min of meer interessant is de tabel met door Taaladvies geraadpleegde bronnen: de Grote Van Dale (2005), Van Dale Hedendaags Nederlands (2006), Verschueren (1996), en Taalwijzer (1998); "min of meer", omdat het maar een selectie betreft (in feite heb je dus geen idee welke bronnen werkelijk worden gebruikt). Ik vind het wel vreemd dat de Taalunie voor het beheer van het Standaardnederlands gebruik maakt van dergelijke externe bronnen. Het lijkt mij logischer dat de taalnorm van de Taalunie zelf een bron zou zijn voor andere uitgevers, en niet omgekeerd. De "spraakmakende gemeente" is een ander geval; dat is een bron van praktisch gebruikt Nederlands, waarmee de Taalunie rekening houdt om evoluties te capteren, om die vervolgens in standaardtaal om te zetten. Zou ik denken… Publicaties van andere dan de officiële taaladviesdiensten en uitgevers van woordenboeken zouden m.i. moeten volgen, niet vooroplopen. Maar misschien is de Taalunie zo ver nog niet? Ze is maar ontstaan in 1980.

Taaladvies: de output

De volgorde is wat vreemd, maar blijkbaar wordt hier iets gezegd over de procedure voor aanpassing van de standaardtaal. In een procesbeschrijving verwacht je normaal input en output (waarvoor we ook nog geen Nederlands woord hebben; kan de Taalunie dáár niets aan doen?), sturing, hulpmiddelen, en een procedure. Hier gaat het alvast over de output, die blijkbaar vijf elementen bevat: (1) een titel, (2) een vraag, (3) het antwoord, (4) voorbeelden, en (5) citaten. De reële standaard indeling van items op taaladvies.net blijkt hier wel van af te wijken:

1 – Titel – De titel geeft zoveel mogelijk informatie over het probleemgeval. In principe moeten alle varianten waar het om gaat (voor zover het over verschillende varianten gaat; dat is niet altijd zo), erin voorkomen, om zo snel mogelijk gevonden te worden via Google (een veralgemening tot "zoekmachines" was misschien beter geweest; we zijn al meer dan genoeg afhankelijk van Google; probeer DuckDuckGo eens). Voorbeelden: Datumnotatie en Noemen / heten. De variant die ter discussie staat, komt voorop. Voorbeeld: Groter als / dan; 'als' staat ter discussie, 'dan' is correct.

2 – Vraag – De vraag sluit zo natuurlijk mogelijk aan bij de vraag die taalgebruikers zich in de praktijk stellen. Dezelfde voorbeelden: "Wat is de correcte notatie van een datum?", resp. "Zijn noemen en heten synoniemen?", meteen met een verwijzing naar meer informatie over synoniemen. Verwijzingen hoeven niet noodzakelijk gevolgd te worden; ze duiden wel op een grondige behandeling door de schrijver. Het noemen/heten probleem heeft overigens niets met synoniemen te maken, wel met de overtuiging dat noemen als in "ik noem Jan" gewoon correct is.

3 – Antwoord – Het antwoord heeft zo min mogelijk franje. Wie gehaast is, moet met het antwoord voldoende weten om verder te kunnen, zonder de toelichting te lezen. Rekening houden met wie gehaast is: een teken van de tijd, maar wel een bedreiging voor degelijkheid. Er zijn drie oordelen mogelijk:

A- Deze variant is standaardtaal in het hele taalgebied
B- Deze variant is standaardtaal in België
- Deze variant is standaardtaal in Nederland
C- Deze variant is geen standaardtaal

Hiermee is nog niet uitgelegd waar die A, B of C terechtkomt. In de items van taaladvies.net zie ik ze alvast niet. In de ANS evenmin; daar worden andere labels gebruikt, trouwens ook problematisch. Je zou je overigens kunnen afvragen in welke mate het nog opportuun is één beheersorgaan te hebben voor de drie standaardtaalgebieden Nederland, België en Suriname, maar zo lang we het allemaal Nederlands noemen, is dat de meest logische optie.

Een oordeel velt Taaladvies online zonder moraliserend vingertje. De weigering van veel instanties om zo nodig te moraliseren heeft al veel instabiliteit veroorzaakt in de maatschappij. Bij het oordeel dat 'wisselstukken' Belgisch-Nederlands is, hoort het advies dat je het (woord) probleemloos kunt gebruiken in Vlaanderen en dat je in Nederland beter 'reserveonderdelen' gebruikt. Het staat je natuurlijk altijd vrij om een goed advies in de wind te slaan: "Als Taaladvies online kunnen we geen rekening houden met alle contextuele en situationele factoren die een taalgebruiker kan laten meespelen bij de beslissing om een variant te gebruiken of niet, bijvoorbeeld: de aard van de doelgroep, wensen van opdrachtgevers, redactionele afspraken. De uiteindelijke beslissing over het gebruik willen we dus in handen van de taalgebruikers zelf laten." (1) Klinkt logisch. (2)  Zachte heelmeesters maken stinkende wonden. In het groter als/dan geval verwoordt de Taalunie het als volgt: "groter als komt ook vaak voor, zeker in gesproken taal, maar in verzorgde spreek- en schrijftaal is dat gebruik niet aan te raden". Dat mag dan minder moraliserend zijn dan "groter dan is correct, groter als is fout", maar het zet wel de deur open voor vrijelijk gebruik van de afgeraden optie, en dus voor instabiliteit. En dit geldt voor elke item.

4 – Toelichting – Voor wie zin en tijd heeft (niet de moderne mens…), staan er voorbeeldzinnen en een preciezere uitleg bij de toelichting. Die moeten duidelijk maken en verantwoorden waarom Taaladvies.net een variant label A, B of C toekent. Die letters vind ik nog steeds nergens terug. Ik zie overigens een vlag-en-ladingprobleem met letter B, dat zowel "standaardtaal in België" als "standaardtaal in Nederland" kan betekenen, terwijl dat onderscheid soms wel van belang kan zijn. 

5 – Zie ook en Naslagwerken – Taaladvies online vult zijn advies aan met citaten uit naslagwerken – woordenboeken, schrijfwijzers en stijlgidsen bijvoorbeeld. Een advies krijgt meer gewicht als ook belangrijke naslagwerken dezelfde taalzorgvisie delen. (1) De meeste vermeldingen gaan over de bron als geheel (bv. een geraadpleegd boekwerk), niet over de details; waarom dan vermelden? (2) Een vermelding heeft ook alleen maar zin als de "taalzorgvisie" van de Taalunie is afgeleid uit het betreffende naslagwerk. Maar wat is dan het nut van de Taalunie? Het beheer van de standaardtaal, of het louter opzetten van een gecentraliseerde documentatie? (3) Blijkbaar krijg je bij elk advies andere bronnen te zien, wat mij vreemd voorkomt; nu vraag ik mij af op welke basis de Taalunie bronnen selecteert… (4) Andere online adviesbronnen: Schrijfassistent KU Leuven, UGent studentenportaal, Taalunie woordenlijst, Van Dale, Schrijven bij de overheid, WikiWoordenboek, Betekenis, Ensie, Woorden, Encyclo (zelfde webtemplate als Woorden?!), LanguageTool, Schrijf Wijzer, Spelling, … Parallelle processen bij de vleet, en je kan er donder op zeggen dat die het een en ander van elkaar overnemen; zie bv. hier. En dan hebben we het nog niet gehad over een grote verscheidenheid aan drukwerken. Bij sommige kwesties spreken de naslagwerken het advies van Taaladvies.net weleens tegen. En mag dat dan? En gaat de Taalunie die dan niet vermelden als bron? Selecteert ze dan enkel bronnen die taaladvies.net niet tegenspreken? Ik denk dat de vergelijking van het advies van de Taalunie met naslagwerken niet zinvol is. Dat komt omdat die taalgidsen om principiële redenen soms toch dingen blijven afkeuren die de spraakmakende gemeenschap nochtans wel vaak gebruikt. M.a.w. ze doen hun goesting (BE). Zo'n principe kan zijn: wat alleen in Vlaanderen gebruikelijk is en niet in Nederland, kan nooit standaardtaal zijn. Dit is alvast geen deugdelijk principe, vermits Nederland, België en Suriname hun eigen standaardtaal hebben. Dat "die taalgidsen" (allicht ongecontroleerd) dergelijke principes aanhouden veroorzaakt willekeur in de verstrekte adviezen. Dit is opnieuw een pleidooi voor het vastleggen van principes waar elke adviesdienst, officieel of niet, zich aan te houden heeft. Nu lijkt het erop dat de Taalunie de touwtjes uit handen heeft gegeven. Of nooit heeft opgenomen…

Standaardnederlands kunnen we voorstellen als twee deelverzamelingen, Nederland en Nederlandstalig België, met een grote doorsnede – de standaardtaal die we delen – en twee kleine stukken buiten die doorsnede: het ene stuk met Nederlands-Nederlandse standaardvarianten, het andere stuk met Belgisch-Nederlandse standaardvarianten. Buiten de deelverzamelingen ligt alles wat geen standaardtaal is. Dit wordt voorgesteld in een Venn-diagram. Omdat taal geen wiskunde is, is de grens tussen wél en geen standaardtaal een grijze zone. Die zone is zo grijs als de Taalunie ze wil inkleuren; heeft niks met wiskunde te maken, en dan is ook dat Venn-diagram wat misleidend. Voorbeeld van zo'n schemerwoord is lavabo: "Het is onduidelijk of we lavabo al dan niet tot de standaardtaal in België kunnen rekenen. Standaardtaal in het hele taalgebied zijn in elk geval wastafel en wasbak. Voor het kleine wasbakje in de wc wordt in de standaardtaal in Nederland ook fonteintje gebruikt (wat dan weer onlogisch is, tenzij het water omhoog spuit)." Een uitspraak als "het is onduidelijk of we … tot de standaardtaal kunnen rekenen" is toch niet accepteerbaar van een beheerder van de standaardtaal? Ik veronderstel dat in dit geval de "spraakmakende gemeente" er niet uit geraakt (een grensgeval; zie verder bij "De jury zegt…"). Maar dan nog lijkt het mij beter een ja/nee beslissing te nemen, om tenminste duidelijkheid te scheppen voor taalgebruikers, in plaats van af te wachten welke richting die taalgebruikers zelf willen uitgaan. De Taalunie kan op die manier wel degelijk het taalgebruik stroomlijnen (los van nieuwe woorden), in functie van overeengekomen criteria die de communicatie bevorderen, desnoods zelfs tegen de spraakmakende gemeente in. Of is de ruggegraat daarvoor niet sterk genoeg? Dat een andere secretaris van de Taalunie zegt te willen "bijdragen aan de groei van een inclusief en creatief Nederlands", is alvast geen geruststelling. Bijwerking 18-03-2024: de onbesliste categorie is een handig middel om onenigheid te vermijden; of een taalstandaard daar beter van wordt is een andere kwestie.

Weetje: In Vlaanderen leeft tegenwoordig steeds minder het idee dat typisch Belgische varianten systematisch vermeden moeten worden, louter en alleen omdat ze typisch Belgisch zijn (dat idee is al vele decennia geleden begraven). Dat de taalzorggoeroes van toen daar anders over dachten, blijkt uit het licht betuttelende toontje van deze beoordeling uit Correct taalgebruik van Penninckx en Buysse (2005).

Wisselstukken (pieces de rechange) – losse onderdelen van een auto of van een apparaat worden onderdelen genoemd of reserveonderdelen om helemaal duidelijk te zijn. […] De benaming wisselstukken is merkwaardig want een reservewiel wordt toch ook niet wisselwiel genoemd! Meteen een voorbeeld van het criterium 'logica'. Het is inderdaad onlogisch dat we het gallicisme 'wisselstukken' zouden willen blijven gebruiken, maar niet 'wisselwiel' willen zeggen. Dit is geen ontrading van Belgische varianten, wel ontrading van gebrek aan logica (!). Maar als de Taalunie dat "een licht betuttelend toontje" noemt, zijn we wat logica betreft uiteraard nog tamelijk ver van huis.

Paul Buyse (†1999, niet Paul Buysse †2023) zuchtte in 1962 al, in het eerste nummer van Taalbeheersing in de administratie, over het 'Zuidnederlands', een oude term voor Belgisch-Nederlands: "Ten slotte hebben wij ook nog een categorie van woorden en uitdrukkingen die ook wel Zuidnederlands worden genoemd, doch in feite deze naam niet of minder verdienen. Ze zijn te onzent zo diep ingeworteld, dat sommigen zich wellicht afvragen of het de moeite loont ze te willen uitroeien. Sleur en onkunde zijn in werkelijkheid de oorzaak, dat vaak van het correcte Nederlandse taalgebruik wordt afgeweken. Vele van de hier bedoelde woorden, meestal gallicismen, zijn eigenlijk Zuidnederlandse taalfouten." Om welke woorden zou het gaan? Franse? Misschien had de man wel groot gelijk. De ontvoogding was in die tijd nog volop bezig.

Taaladvies: de input

In een procesbeschrijving krijg je normaal eerst de input, en dan de output; misschien heeft de Taalunie van procedures weinig Gouda gegeten. Een oordeel velt de Vlaams-Nederlandse Taaladviesredactie niet zomaar. Per taalzorgitem (een pagina op taaladvies.net) wordt een heus dossier opgesteld. Deels gaat de redactie af op eigen kennis en taalintuïtie (natte vinger? zie ook taalnorm-taalwerkelijkheid-taalgevoel) en op die van collega-taalkundigen die hun taaladviezen bundelden in naslagwerken. Die kennis toetsen ze af aan gegevens uit grote verzamelingen van geschreven en gesproken taal – de zogenaamde corpora – én aan een informantenpanel. Het gevaar van die corpora is dat daar niet bij vermeld wordt hoe frequent een taalverschijnsel voorkomt, of hoe het evolueert. Het is nogal gevaarlijk om wat één of ander individu eens ooit heeft gezegd, als actueel taalgebruik op te nemen in een corpus.

Gezocht en gevonden (of niet)

Om na te gaan of varianten in het hele taalgebied, uitsluitend in Vlaanderen of Nederland, of helemaal niet meer voorkomen, zoekt de Taaladviesredactie in vaste corpora het aantal vindplaatsen van verschillende varianten.

Google is een dankbaar corpus: het is er makkelijk zoeken en het bevat een enorme hoeveelheid materiaal, met dagelijkse updates. Google geeft een staalkaart van het taalgebruik van alle surfers: ook van jou en mij. Indirect bepalen wij dus allemaal samen wat 'goed' en 'fout' is. (1) Waarvoor hebben we dan nog een Taalunie nodig? (2) Telt output van chatbots ook mee? (3) Wordt deze input individueel gecontroleerd? Of zelfs steekproefmatig? Het gebruik van ongecontroleerde bronnen als Google en sociale media vind ik zorgwekkend. Tegelijkertijd worden de Googleresultaten met de nodige scepsis bekeken (ah, toch): internet vergaart niet alleen teksten met standaardtaalkarakter, maar ook dialectisch en informeel taalgebruik, spreektaal en chattaal en ten slotte ook veel oudere teksten en door de computer vertaalde teksten bijvoorbeeld. En veel onzin. Daarom hecht de Taaladviesredactie veel meer waarde aan de zoekresultaten in digitale persdatabanken die Vlaamse en Nederlandse kranten ontsluiten, dan aan wat jij en ik produceren. De databanken weerspiegelen het taalgebruik van Vlaamse en Nederlandse journalisten en redacteuren en die hanteren een strengere norm dan de gemiddelde internetgebruiker. Lijkt mij een prima idee. Toch ook eens iets goed; dan blijft "ik noem Jan" nog wel even in de achtergrond. Tenminste, als die digitale persdatabanken altijd meespelen, maar dát is vooralsnog niet duidelijk.

Komt een variant in de digitale persdatabanken minder dan 5 procent voor, dan krijgt hij rood licht en wordt hij sowieso niet beschouwd als standaardtaal; een variant die meer dan 50 procent voorkomt (m.a.w. de meerderheid van de persbronnen is vóór de variant)(ik vraag mij wel af hoe ze dat precies tellen), krijgt automatisch groen licht. Voor varianten die tussen de 5 en 50 procent vindplaatsen hebben, roept Taaladvies online een hulplijn in: een informantenpanel. Het principe lijkt mij wel OK. Er staan in de zgn. kwaliteitsmedia doorgaans weinig dingen om over te vallen. De meest voorkomende fout in De Standaard en VRT NWS is misschien de combinatie van twee deelzinnen met een verschillend onderwerp, zoals in "dat zegt X, en wordt bevestigd door Y". Als dan de helft van die informatiebronnen een bepaalde gewoonte aannemen, is die allicht ook wel als een standaard te beschouwen (op gebrekkige logica na). En vermits ik de noemen/heten fout in de geschreven pers nooit tegenkom, mag ik tamelijk gerust zijn dat die op deze manier ook niet aan een goedkeuring zal geraken. Maar dan heb je nog altijd de onzekere factor van informantenpanels… Om die reden vind ik 5% wel erg laag als ondergrens voor afkeuring op basis van de persdatabank.

En de jury zegt…

Het informantenpanel bestaat uit:

  • 60 actieve leden, 30 Vlamingen en 30 Nederlanders
  • jongere en oudere leden, van twintigers tot zestigers
  • leden uit verschillende regio's in Vlaanderen en Nederland
  • journalisten, redacteuren, schrijvers, leerkrachten, vertalers, communicatieverantwoordelijken…

Ik hoop en veronderstel dat deze vier criteria tegelijkertijd actief zijn. Zonder uitzondering volgden alle informanten dus een taalopleiding of zijn ze beroepsmatig met taal bezig. Ik vraag mij af welke opleiding Hans Bennis dan gehad heeft… Omdat ze vaker dan gemiddeld met taalzuivering in contact zijn gekomen, gaat Taaladvies ervan uit dat ze ook strenger oordelen dan de gemiddelde standaardtaalspreker. Deugdzaam principe. Als zij een variant als standaardtaal beoordelen, dan is de kans erg groot dat de meeste standaardtaalsprekers de variant aanvaarden. OK. Dat de (standaard)taal gans het volk zou zijn, gaat dus niet op in deze context. Gelukkig maar. Het zijn niet Jan en An met de pet, maar wel gezaghebbende schrijvers en sprekers die onze taal 'maken': zo zijn ze letterlijk en figuurlijk de spraakmakende gemeenschap.

Bij twijfelgevallen worden het panel deze vragen voorgelegd:

  • Is deze variant u bekend,hebt u er weleens van gehoord? Bent u met deze variant vertrouwd (u hoeft de variant daarom niet zelf te gebruiken)? De term 'variant' wordt hier 'standaard' gebruikt, maar lijkt mij niet altijd gepast; ik zou bv. "ik noem Jan" niet als een variant bestempelen, eerder wel als een uitdager.
  • Kan deze variant voor misverstanden zorgen in de communicatie? Vindt u de variant op zich (communicatief) duidelijk of onduidelijk? Dit is een opluchting. Zolang duidelijkheid in communicatie van belang is, heb ik goede hoop.
  • Wat vindt u van deze variant? Keurt u hem goed of niet?

Er wordt niet alleen direct, maar ook indirect (?) gepeild naar hoe informanten tegenover een bepaalde variant staan. Zo krijgen ze de opdracht om teksten te corrigeren. Opletten hier. Ik heb ook wel eens enquêtes ingevuld die via de Taalpost worden gepresenteerd, zoals deze over woordvolgorde. Nu kan een directe vraag in een enquête wel anders overkomen dan hetzelfde punt indirect in een tekst; daar krijg je immers ook een context, die het antwoord kan beïnvloeden. Daarnaast kan je een punt of variant in een tekst ook gemakkelijker missen dan in een directe vraag. Als je een punt in een tekst niet corrigeert heb je het ofwel goedgekeurd, ofwel eroverheen gekeken. Direct en indirect combineren lijkt mij dan inderdaad een goed methode. Uit het aantal panelleden dat de rode pen bovenhaalt voor een bepaalde variant, leidt de Taaladviesredactie af hoeveel van hen een variant afkeuren. Huh? Zijn dat niet dezelfde, de panelleden die de rode pen bovenhalen en zij die de variant afkeuren? Of past de redactie daar nog hocus-pocus op toe?

Uit zo'n test bleek bijvoorbeeld dat alle Vlaamse panelleden gelukkig waren met bloemsuiker op hun wafel (geen confituur?)(BE), terwijl tien van de twaalf Nederlandse panelleden (hoezo, geen 30??) alleen genoegen namen met poedersuiker. De Taaladviesredactie vertaalt de panelbevraging uiteindelijk naar een advies.

Het oordeel van de juryDe vertaling van Taaladvies
Minder dan 33% van de Vlaamse of Nederlandse panelleden corrigeert een variantDe variant is voldoende aanvaard om hem in Vlaanderen en/of Nederland tot de standaardtaal te rekenen
Meer dan 50% van de Vlaamse of Nederlandse panelleden corrigeert een variantDe variant is onvoldoende aanvaard om hem in Vlaanderen en/of Nederland tot de standaardtaal te rekenen
Tussen 33% en 50% van de Vlaamse of Nederlandse panelleden corrigeert een variantDe variant is een grensgeval. Er volgt nog geen beslissing over het standaardtaalkarakter. Taaladvies legt de kwestie voor aan een groter panel, of geeft in het advies een stand van zaken die de twijfels toelicht.

Hier wordt een ondergrens van 33% aangenomen. Bij de persdatabank was dat 5%, maar het gaat ook niet om dezelfde grens. Het is ingewikkeld. Bekijken we even de 50%-grenzen. Als de variant in de persdatabank meer dan 50% voorkomt wordt hij aanvaard in de standaard (OK), anders gaan we naar het panel. Als vervolgens in het panel 50% nee zegt is de variant afgewezen (NOK), als 33% ja zegt is de variant aanvaard (OK), en anders gaan we naar een groter panel of geeft Taaladvies een toelichting bij de twijfels (??). Is er een discrepantie in het verschil tussen 5% en 33%? Nee, omdat de betekenis totaal verschillend is. De beide opdelingen werken bovendien in omgekeerde richting, wat het geheel moeilijker vatbaar maakt. Ik doe een poging om te verduidelijken. Het persdatabankbereik wordt opgedeeld in 0-(NOK)-5-(panel)-50-(OK)-100%. Het gebied 5-50% wordt door het panel verder opgedeeld in 0-(OK)-50-(??)-67-(NOK)-100. Beide combineren geeft uiteindelijk 0-(NOK)-27.5-(??)-35-(OK)-100.

Bij voorbeelden verdikken en bloemsuiker leidde dat tot deze twee concrete adviezen:
– In de standaardtaal in België kan verdikken ook voor personen worden gebruikt
(logica: als vermageren kan, dan moet verdikken ook kunnen, ook in Nederland, zou ik denken). Standaardtaal in het hele taalgebied zijn dik(ker) worden en aankomen (gebrek aan logica, wegens overlapping van 'aankomen' met 'toekomen').
Bloemsuiker is standaardtaal in België. Standaardtaal in het hele taalgebied is poedersuiker. Dus als je schrijft of spreekt voor Nederlanders, gebruik je in elk geval beter 'poedersuiker', want als je 'bloemsuiker' gebruikt, wordt de opname van je boodschap door de lezers en luisteraars verstoord. Daaruit volgt dan de interessante vraag of het niet beter is 'poedersuiker' te promoten in het hele taalgebied… Waarom zouden we in feite Vlamingen vragen om in Nederland rekening te houden met Nederlanders en 'poedersuiker' te zeggen, en Nederlanders vragen om zich in Vlaanderen te verwachten aan 'bloemsuiker'? Kunnen we dan niet beter veralgemenen tot 'poedersuiker'? Twee aspecten hier. (1) Het gaat niet om een verplichting; iedere taalgebruiker behoudt de vrije keuze. (2) Een louter 'advies' van de Taalunie kan een verschil maken in de taalevolutie; als we samen zouden evolueren naar het gebruik van enkel 'poedersuiker' (ook al is 'bloemsuiker' een even mooie omschrijving van de stof) kan dat de communicatie een klein beetje vereenvoudigen. Idem met het idee om "de idee" op elk vlak (ook filosofie) te ontraden. Door op dergelijke kleine punten duidelijkheid te scheppen kan de Taalunie de stabiliteit van de taal ondersteunen, ten voordele van de taalgebruikers, en zeker nieuwkomers. Dit lijken misschien details, maar veel kleintjes maken een groot. En veel groten maken een kleintje. En nee, een grootje kan je niet maken.

Toemaatje

Weetje – In 2016 organiseerden De Standaard en Radio 1 de De Grote Taalnazi-Test. Deelnemers kregen dertig zinnen te lezen met de vraag: "Ergert u zich als u in de krant deze taal- of schrijffout ziet?", en kregen na afloop een profiel van taalhippie (de nonchalantste taalgebruiker, 6.9%), en taaltoerist (30.7%) over taalchampetter (45%) tot taalnazi (de strengste taalgebruiker, 17.4%). 107000 Nederlanders en Vlamingen deden de test.

Ouderen ergerden zich vaker, net als meisjes. Journalisten waren het strengst, IT'ers het mildst (of het lakst; vandaar al die slechte software…). En opvallend: taalnazi's stoorden zich het vaakst aan de juiste zinnen (wat vooral suggereert dat er valkuilen voorzien waren). De groep die zich het ergste stoort aan taalfouten beheerst het Nederlands niet noodzakelijk beter dan de andere taalgebruikers. "Een typisch voorbeeld van hypercorrect gedrag (dit is wel iets heel anders dan de hypercorrectie in Het geheime leven van taalfouten). Ze hebben de neiging roomser te willen zijn dan de paus" (as ga paast dat de paas an aa paast, paast dan mor iet aanes), oordeelde Gentse taalkundige Gert De Sutter. Dit stukje vind ik er nu toch wat over. Dit doet mij ook denken aan Eline Lismont, die in 2021 voor De Universiteit van Vlaanderen een bedekte maar niet mis te begrijpen 'bijdrage' leverde aan anti-taalpurisme; zie ook Zeuren over taal. De uitslag van de test is anders duidelijk, zou ik denken: de meeste mensen uit de test, nl. zowat 60%, ergeren zich aan taalfouten. Hierbij mag wel gezegd worden dat de deelnemers aan de enquête vermoedelijk meer dan gemiddeld taalkritisch waren, wat de algemene score allicht beduidend vermindert, maar dan nog vind ik dit een duidelijk signaal van taalgebruikers: taalfouten hinderen de communicatie. Overigens blijft er een groot verschil tussen de mening dat taalfouten hinderlijk zijn en de mening dat er geen taalfouten mogen gemaakt worden, zoals de m.i. laakbare term 'taalnazi' suggereert. Bovendien moeten we telkens het onderscheid maken tussen gesproken en geschreven taal; voor spreektaal zijn we veel toleranter (zie ook Spreektaal en schrijftaal).


En nu?

De bovenstaande analyse gebeurde na de publicatie van het artikel "Normen en taalevolutie", waarin werd geconcludeerd dat "de onduidelijke labeling in de ANS, en het klaarblijkelijk ontbreken van een procedure voor het bijwerken van het Standaardnederlands, technische elementen zijn die het Standaardnederlands ondergraven". De analyse hierboven wijzigt die conclusie gedeeltelijk. Zie Normen en taalevolutie, meer bepaald de bijwerking achteraan.