Taalnorm, taalwerkelijkheid en taalgevoel

Op zoek naar iets over taalnormen kwam ik hier toevallig op uit, een interessant artikel op ResearchGate over het Nederlandse gebruik om 'hun hebben' te zeggen i.p.v. 'zij hebben'. Ik zie een verband met de noemen/heten kwestie in Vlaanderen. In beide gevallen lijkt de variatielinguïstiek een kwalijke rol te spelen.


De casus 'hun hebben'

Talendocenten hebben er vaak moeite mee om adequaat om te gaan met gevoelige taalkwesties in de klas. In de les Nederlands gaat het dan bijvoorbeeld om het verschijnsel dat 'hun' (ik zet 'hun' waar nuttig tussen aanhalingstekens) als onderwerp gebruikt wordt. In deze bijdrage laten de auteurs zien hoe je zulke kwesties kunt beschouwen vanuit de drie T's (de drie T's, de vijf C's, de vier, vijf of zeven P's,…alsof dergelijke lijstjes iets bijbrengen, behalve de vrees om ze toch te vergeten): taalnorm, taalwerkelijkheid en taalgevoel, (… taalverwarring?) waarbij ze de casus 'hun hebben' als voorbeeld nemen.

Dat taal en taalregels het een en ander kunnen losmaken, is oud nieuws (zie bv. Taalperikelen). Maar eens in de zoveel tijd worden we er weer fijntjes aan herinnerd. Onlangs gebeurde dat bijvoorbeeld bij het aantreden van hoogleraar taalwetenschap Hans Bennis als algemeen secretaris van de Nederlandse Taalunie, die zich in een interview had laten ontvallen dat het gebruik van 'hun' als onderwerp een grammaticale vooruitgang is. Als de variatielinguïsten al zijn doorgedrongen tot de top van de Taalunie wordt het natuurlijk moeilijk om verder afglijden te vermijden. Dat was tegen het zere been van velen, zoals bleek uit een hoofdredactioneel commentaar van Bart Eeckhout in De Morgen, dat de sprekende titel "Hun hebben ze niet op een rij – opgesodemieterd met je lijpe 'hun hebben'" mocht dragen (lijp = onnozel). Eeckhout beschrijft een terechte bezorgdheid, als je het mij vraagt, o.m. met volgende opinie, misschien wat straf geformuleerd: "Het is ons droef te moede dat de Taalunie de poorten almaar meer open schijnt te zetten voor fout, schabouwelijk taalgebruik, wellicht vanuit de misbegrepen democratiseringsgedachte dat de taal van iedereen moet zijn. Van een instantie die ook de Nederlandse spelling in een onpeilbare woestenij van arbitraire regels heeft herschapen, hoeft dat anderzijds ook niet helemaal te verbazen". Spelling heb ik nog niet bekeken, misschien blijf ik daar dus best vandaan.

Voor docenten Nederlands zijn kwesties als deze bijzonder lastig. Dat werd duidelijk toen de discussie erover losbarstte op de Facebookgroep voor leraren Nederlands. Sommige docenten schaarden zich direct achter de ongenuanceerde oproep van Eeckhout, terwijl andere zich haastten om te wijzen op de veranderende aard van taal. Het één sluit het ander niet uit! Moeten we de veranderende aard van variatielinguïsten niet in het oog houden? Andere reacties zaten ergens tussen deze uitersten in. Het zijn de uitersten waarmee de leraar zijn doel voorbijschiet, en waarmee geen recht gedaan wordt aan hoe taal werkt in de maatschappij. Ook leren zulke reacties leerlingen niet om kritische taalgebruikers te worden. Men schijnt niet te beseffen dat alleen die beide uitersten rust kunnen brengen in een norm, omdat alleen die definieerbaar zijn. Enfin, het is nog af te wachten of 'norm' in dit verhaal als sociaal of als technisch wordt gezien.

Wat die myriade aan reacties in elk geval duidelijk maakt, is dat docenten worstelen met de vraag hoe om te gaan met dergelijke taalkwesties. Als variatielinguïsten de strijd met de standaard aangaan is daar niet mee om te gaan, voor niemand behalve die linguïsten. Dat heeft met name te maken met het brede takenpakket van docenten Nederlands: aan de ene kant zijn zij taalvaardigheidstrainers die geacht worden de norm te onderwijzen (aha?!); aan de andere kant zijn ze talendocenten die moeten wijzen op de veranderlijke aard van taal (en daarbij onder de voet gelopen worden door variatielinguïsten). Dat wordt door Stroop (2016) heel toepasselijk de spagaat van de docent Nederlands genoemd. Het lijkt erop dat die twee kerntaken van de docent Nederlands met elkaar in conflict zijn (ik denk het niet, maar variatielinguïsten gaan daar allicht een draai aan geven), maar schijn bedriegt. Vanuit een vakdidactisch oogpunt is juist heel goed te verdedigen dat die twee kerntaken niet zonder elkaar kunnen. Dat zie ik niet. Niks zo handig als een norm die vastligt terwijl je taalvaardigheid traint; daar heb je liefst geen veranderingen. In deze bijdrage nemen we de gevoelige taalkwestie 'hun hebben' als casus om te illustreren hoe de docent aandacht kan besteden aan taalnorm, taalgevoel en taalwerkelijkheid (Coppen, 2011, 2012) om de leerling tot een hoger taalbewustzijn te brengen. (Zie figuur voor een schematische weergave van deze drie T's.) We zullen eerst ingaan op de vraag hoe je vanuit elk afzonderlijk perspectief deze kwestie zou kunnen beschouwen.

Taal leeft inderdaad, geen twijfel mogelijk. En er is een taalnorm, ook geen twijfel mogelijk. De normale gang van zaken is (1) dat een leerkracht Nederlands de taalnorm volgt, en (2) dat aangenomen taalvariaties in de taalnorm terechtkomen, zodat ze van daaruit weer worden opgepikt door de leerkrachten. Dat is de enige manier om wat eenheid te bewaren. Het alternatief is de inburgering van taalvariaties aan een massa individuen over te laten, en dat kan alleen maar leiden tot chaos. Het proces dat ik hier uitleg kunnen leerkrachten uiteraard ook uitleggen; er is dan ook geen sprake van een spagaat.

Deze figuur is, zoals zoveel figuren, nogal geforceerd. Drie woorden, daar hoort een driehoek bij, zeker? Veel te groot ook nog. En eens kijken wie we dan in het midden zetten… De linguïsten zeggen dat de docent en de didactiek een centrale plaats innemen, waardoor ze zelf buiten schot blijven. Sommige figuren zeggen meer dan duizend woorden; deze zegt in feite alleen dat de variatielinguïsten de docenten voor hun kar willen spannen. Daar gaat dit hele artikel immers over. Ook een vlag-en-ladingprobleem.

Taalnorm

Onder de taalnorm verstaan we de regels die in het verleden bedacht zijn om het Nederlands te standaardiseren. Bedacht? En/of gegroeid uit de praktijk…!? Als je je houdt aan de regels, voldoe je aan de norm en spreek of schrijf je dus 'correct Nederlands'. De gebruikelijke term hier is "nauwelijks verholen sarcasme". Vanuit dit perspectief zou je dus op grond van de schoolboeken kunnen opmerken: 'hun' als onderwerp is fout. Als er in de lesmethoden al een voorbeeld met 'hun' als onderwerp wordt gegeven, dan gaat het vaak alleen maar om het aanwijzen van de fout.

Naast schoolboeken bestaan er in Nederland ook nog andere bronnen die voorschrijven hoe 'het moet'. Zo geeft de adviesdienst van Onze Taal (bedoeld wordt het Taalloket; dat is nog iets anders dan de 'Taaladviesdienst' van de Taalunie) aan dat 'hun' als onderwerp in het algemeen (nee, altijd) wordt afgekeurd (heel duidelijk zelfs). De dienst (het Taalloket) adviseert 'hun' als onderwerp te vermijden, omdat veel mensen dit verschrikkelijk vinden. Dat is niet wat "de dienst" zegt (kijk zelf maar), wel wat activistische linguïsten ervan maken; deze techniek van culpabilisering van wie graag de normen volgt wordt door bepaalde linguïsten graag gebruikt om tegenstanders de mond te snoeren. Overigens gaf de adviesdienst dit advies al in 1954, zo staat te lezen op de site. Je zou immers in kringen komen te verkeren (slechte vertaling uit het Frans, om een archaïsche indruk te wekken; wie "komt te overlijden" is dood) waarin men 'hun' als onderwerp afkeurt. Dan word je niet voor 'vol' aangezien ("in kringen waar men zijn brood moet verdienen"; da es naow oo nog as ger plat kalt). Dat was 1954; men zegt erbij: "het is opmerkelijk dat er nu nauwelijks milder over 'hun hebben' wordt geoordeeld". Ze hebben het trouwens ook over 'hem' i.p.v. 'hij'; als de Vlamingen al niet 'hun hebben' zeggen, '(h)em heeft' is allicht dagelijkse kost, maar daar maken we vooralsnog geen heisa van. Naast deze duidelijke afkeuring voor 'hun' als onderwerp laat de adviesdienst wel zien dat achter het gebruik van 'hun' als onderwerp een duidelijk systeem schuilt. Er wordt uitgelegd (1) wanneer 'hun' en wanneer 'ze/zij' wordt gebruikt ('hun' blijkbaar enkel als het gaat over mensen), en (2) dat 'hun' als onderwerp nog een restant zou zijn van het oude naamvallensysteem. Dan zou het vreemd zijn om dit weer op te rakelen, niet?

Ook taaladvies van de Taalunie geeft aan dat 'hun' als onderwerp geen standaardtaal is (maar zonder afkeuring, wat de deur weer openzet voor andere classificaties; het Taalloket heeft het nochtans over "een flinke taalfout"). In het Standaardnederlands hoor je 'ze' en 'zij' als onderwerp te gebruiken. Renkema's Schrijfwijzer (2012) geeft het advies 'hun' in schrijftaal te vermijden, maar laat dit advies voorafgaan door een beknopte beschrijving van het fenomeen.

Zelfs de descriptieve grammatica de Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS; Haeseryn, Romijn, Geerts, De Rooij & Van den Toorn, 1997) velt een prescriptief oordeel over het gebruik van 'hun' als onderwerp. 'Hun' als onderwerp komt weliswaar vaak voor in Nederland, de ANS bestempelt dit gebruik wel als fout. Slechts in één opmerking is er iets in de ANS terug te vinden over 'hun' als onderwerp, namelijk in de paragraaf over 'onderwerps- en niet-onderwerpsvormen'. De voorbeeldzin die daarbij gegeven is, heeft het label 'uitgesloten' gekregen. De bewuste voorbeeldzin is intussen zelfs verwijderd (kijk zelf maar), wat mij ook maar logisch lijkt (en aantoont dat de versiegeschiedenis niet betrouwbaar is); je gebruikt geen niet-standaardtaalelementen in voorbeelden van taalconstructies, omdat die anders legitimiteit krijgen! Kortom, vanuit de taalnorm gezien is de conclusie duidelijk: 'hun' als onderwerp is geen correct Nederlands, is geen standaardtaal en je zou in de problemen kunnen komen als je deze norm niet navolgt. Dat laatste is uiteraard onzin, maar ook hier is het allicht sarcastisch bedoeld. Een dergelijke uitspraak is overigens zelden effectief, omdat de interpretatie persoonlijk is (sommigen geloven ze, anderen niet). Effectiviteit wordt verstoord door complexiteit.

Taalwerkelijkheid

Taalwerkelijkheid gaat over de taalkwestie in de 'echte wereld'. Waarmee de schrijvers impliceren dat taalnormen bij een ideële wereld horen… De 'echte wereld' zit anders wel vol voorschriften zoals taalnormen. Wat zie je om je heen en hoe zit de kwestie in elkaar? Vanuit dit perspectief valt op te merken dat 'hun' als onderwerp zowel in de gesproken als in de geschreven taal frequent gebruikt wordt en dat de opmars ervan volgens taalkundigen niet meer te stuiten valt (Cornips, 2001), ondanks de sterke hun-antibeweging (Van Bergen, Stoop, Vogels & De Hoop, 2011). (1) Frequent gebruik in de geschreven taal? Dat zou mij verbazen, maar ik ken de Nederlandse media niet. In Vlaanderen zie je de noemen/heten fout omzeggens nooit in geschreven taal. (2) Eén toevallige schrijver wordt 'taalkundigen', net zoals een toevallige vreemde wending in een publicatie handig wordt misbruikt als bewijsmateriaal. Mede door de sterke reacties die het gebruik van 'hun' als onderwerp losmaakt, heerst bij velen de opvatting dat hun-sprekers dommer zijn dan taalgebruikers die dit gebruik vermijden (Van Bergen et al., 2011; Stroop, 2017). Vreemde conclusie… In de taalwerkelijkheid leidt deze 'taalfout' dus ook tot maatschappelijke afkeuring. Dat is niet gezegd. Taalgebruikers die reageren tégen 'hun hebben' willen de rol van de taalnorm in wrijvingsloze communicatie behouden; maatschappelijke afkeuring hoort daar niet bij, en is een vals argument van de variatielinguïsten om zo veel mogelijk normliefhebbers de mond te snoeren. De mate van afkeuring is overigens sterk afhankelijk van de positie van de zin waarin het voorkomt: het voornaamwoord voelt zich in hoofdzinnen het best thuis op zinsinitiële positie (d.i. krommunicatie; beter "aan het begin (van de zin)"), waar het gebruik ook meteen tot de meeste ergernis leidt (is dat zo? lijkt mij spijkers zoeken op laag water). Zin (1) hieronder wekt volgens Van Hout (1989) meer ergernis op dan zin (2) (voor wie hier geen last van heeft, bv. Vlamingen, maakt dat echt geen verschil):

(1) Hun zijn maandag naar de kermis geweest.
(2) Toen hebben hun een suikerspin gekocht.

De taalwerkelijkheid laat zien dat 'hun' als onderwerp bijna uitsluitend wordt gebruikt om naar mensen te verwijzen, terwijl vergelijkbare voornaamwoorden als 'zij' en 'ze' ook naar dingen of zaken kunnen verwijzen (Van Bergen et al., 2011). In meer taalkundige bewoordingen: 'hun' is een 'animacy-markeerder', een manier om levende dingen anders weer te geven in taal dan niet-levende dingen. Dat is een verschijnsel dat in vele talen optreedt. Bekijk bijvoorbeeld eens deze twee zinnen (overgenomen uit De Swart, 2007) uit het Malayalam, een Dravidische taal die in India door ongeveer 38 miljoen mensen gesproken wordt:

(3) Avan oru pafuvin-e vanni / hij een koe-acc kopen-vt / Hij kocht een koe
(4) Naan teenna vanni / ik kokosnoot kopen-vt / Ik kocht een kokosnoot

In beide zinnen is er sprake van een lijdend voorwerp, maar we zien hier dat de levende referent ('een koe') wel accusatiefnaamval krijgt, terwijl de niet-levende ('een kokosnoot') verstoken blijft van die naamval. Dit verschil is toe te schrijven aan de factor animacy. (1) Zijn ze tot in India moeten gaan zoeken om een voorbeeld te vinden? In een taal waar hier geen mens iets van kent? En hoe betrouwbaar is die informatie, in het licht van dit artikel? (2) Wordt Malayalam wel altijd foutloos geschreven? (3) Een verschil maken voor levende dingen wordt 'animacy' genoemd. Dat is nog iets anders dan arbritair beweren dat 'animacy' hier van toepassing is, en daaruit afleiden dat 'hun' alleen op mensen slaat. Bovendien is 'mensen' nog iets anders dan 'levende referent'. Worden 'hun' elke dag gemolken? In het neoliberalisme geldt dat inderdaad ook voor mensen, maar dat is een ander verhaal.

In het Nederlands zien we dat animacy niet alleen bij 'hun' een rol speelt, maar ook in andere constructies, bijvoorbeeld in het verschil tussen (5), (6) en (7) (zie De Swart, 2010)(een extra voorbeeldje met 'animacy', om aan te tonen dat dit nut heeft):

(5) De hond beet zijn baasje.
(6) *De hond beet het brood. (ongrammaticaal)
(7) De hond beet in het brood.

De factor animacy bepaalt ook hier of er een voorzetsel gebruikt moet worden: als de referent (zijn baasje) levend is (5) blijft het voorzetsel (in) achterwege; als de referent niet-levend is (6-7), is een voorzetsel verplicht om ongrammaticaliteit te voorkomen (6). (1) Wat voor de drommel is 'ongrammaticaal'? Allicht wordt "grammaticaal niet correct" bedoeld. Dat 'grammaticaal' niet alleen "de grammatica betreffend" zou betekenen, maar volgens Van Dale ook "grammaticaal correct" is uiteraard het begin van de ellende. Ga tegen de logica in, en je krijgt problemen. (2) Ze hebben nooit gekeken naar Man bijt hond.

Vanuit de taalwerkelijkheid geredeneerd is het dus onwaarschijnlijk dat, zoals veel mensen denken, op den duur 'ze' en 'zij' geheel vervangen zouden worden door 'hun'. Het patroon dat we kunnen observeren, is eerder het patroon van een betekenisspecialisatie. Flauwe kul. Zodra iedereen 'hun' zegt voor levende dingen, gaat ook iedereen 'hun' zeggen voor niet-levende dingen. Zo werkt taal nu eenmaal, begrijp je? Je wil je immers niet afvragen wat nu in feite levend is en wat niet (een koe, een brood, een cactus…), en op basis daarvan de regel interpreteren.

Taalgevoel

'Hun' als onderwerp is ontstaan in de steden van de Randstad (Van Bree, 2012). Vandaaruit ('vandaaruit' staat niet in het Groene Boekje; 'vanwaaruit' dan weer wel…) is deze vorm over heel Nederland uitgespreid, maar Vlaanderen heeft deze vorm nog nooit bereikt (dubbelzinnig; dit had duidelijker gekund). In dialecten is 'hun' als onderwerp volledig geaccepteerd. Da's goed mogelijk, want daar komt het allicht vandaan, mooie cirkelredenering. Van Bree (2012) laat zien dat 'hun' als onderwerp van oorsprong een poging is geweest om netter te spreken, om de dialectvorm 'hullie' te vermijden. Ik weet het niet hoor. Tegenwoordig wordt 'hun' als onderwerp geassocieerd met de lagere sociale klasse (door wie dan?), maar de vorm komt ook voor in de hogere sociale klasse. Het kastesysteem van de lage landen. In schrijftaal komt deze vorm sporadisch voor (hoger, bij taalwerkelijkheid, staat 'frequent'), in spreektaal des te meer.

Vanuit het taalgevoel beschouwd kan geconstateerd worden dat voor sommigen 'hun' als onderwerp heel normaal aanvoelt, terwijl het voor anderen zelfs een ergernis is. Wat nu komt is wel goed. Dit laatste wordt versterkt door de constatering dat de taalnorm dit gebruik afkeurt, waardoor (anti-hun-)taalgebruikers zich gesterkt voelen in hun negatieve gevoel. Dit komt omdat het taalgevoel individueel gevormd wordt vanuit de taalcontext waarin de taalgebruiker opgroeit of verkeert (!!). Als iemand verkeert in een omgeving waar 'hun' hebben normaal is, dan raakt het 'hun'-gebruik ingebed in het grammaticale systeem van het individu. Het taalgevoel wijkt dan in dit geval af van de taalnorm. Het omgekeerde kan ook: in een omgeving waarin alleen 'ze' en 'zij' als onderwerpsvorm worden gebruikt en niet 'hun', zal de taalgebruiker eerder afwijzend staan tegenover 'hun' als onderwerp. Klopt helemaal; goed beschreven.

Om sociale afkeuring te vermijden (daar zijn ze weer), zou je als taalgebruiker die gewend is 'hun' als onderwerp te gebruiken, tegen je taalgevoel in moeten gaan ter wille van de taalnorm. (1) Er zijn nog wel meer gevoelens (zoals lekker snel rijden) waar je moet tegenin gaan ter wille van allerlei wetten en regelingen. (2) In een groep mensen die 'hun hebben' OK vinden hebben 'hun hebben'-voorstanders allicht geen probleem. In een groep mensen die 'hun hebben' niet OK vinden hebben 'hun hebben'-tegenstanders allicht geen probleem. De vraag is dan wel: wat doen we in een gemengde groep, de norm volgen, of de norm aan de laars lappen? Dat is geen eenvoudige opgave. De moeilijkste opgave is leven met jezelf. Dan komt leven met anderen, en dat doen we hoofdzakelijk via taal (en oorvegen). Anderzijds: als je iemand bekritiseert op deze schending van de taalnorm, wordt dat opgevat als kritiek op taalgevoel. (1) Een beetje wederzijds begrip doet wonderen, en de rest is afhankelijk van de verhouding met je gesprekspartner; een 'meerdere' bepaalt de norm, zeker als je daar iets van wil verkrijgen. (2) Er is een groot verschil tussen gesproken en geschreven taal. In een gesprek heb je veel onderlinge aanpassing, en vooral veel tolerantie; in een tekst verwacht je aanpassing aan de norm, en weinig tolerantie, net om een communicatieprobleem te vermijden met nog onbekende toekomstige lezers. (3) Dit is opnieuw een voorbeeld van de subtiele techniek die variatielinguïsten toepassen om normliefhebbers te doen inbinden.

De rol van de docent

Het is de taak van de docent om de leerlingen te begeleiden in het beschouwen van taalkwesties vanuit deze drie perspectieven. Op het gevaar af meer aandacht te besteden aan taalgevoel dan aan de taalnorm. Dit lijkt wel de kern van onderwijs tegenwoordig: competenties zijn niet zo belangrijk, als de kandidaat maar op een maatschappelijke aanvaarde manier begeleid wordt. Dit kan volgens ons het beste op een onderzoeksmatige manier gebeuren, omdat leerlingen zo zelf ontdekken welke zaken er een rol spelen bij het praten over taalkwesties. De leerlingen zouden drie onderzoeksvragen moeten beantwoorden:
1. Wat vind ik zelf? (gevoel)
2. Wat doet de taalgemeenschap? (werkelijkheid)
3. Wat zijn de regels? (norm)
De eerste vraag kan bijvoorbeeld beantwoord worden door alle leerlingen afzonderlijk hun taalgevoel te laten uitspreken. Taalgevoel is regionaal bepaald. In een groep leerlingen zullen de onderlinge verschillen doorgaans klein zijn, dus worden afwijkingen daar versterkt. En de inwijkelingen houden doorgaans hun mond. De tweede vraag kan de vorm aannemen van een onderzoek op een gesproken of geschreven corpus van teksten, bijvoorbeeld Corpus Gesproken Nederlands (CGN; zie <lands.let.ru.nl/cgn>) of Delpher (<www. delpher.nl/nl/kranten>). Ik ken nog wel een voorbeeld uit het Corpus Gesproken Nederlands dat niet deugt (zie Normen en taalevolutie). Wie zet daar uitspraken in? Toch geen variatielinguïsten…? De derde vraag kan opgezocht worden in 'officiële' naslagwerken: <taaladvies.net>, de ANS, Schrijfwijzer, Onze Taal. Ook qua eenvormigheid van taaladviesdiensten is er nog werk aan de winkel.

Ten slotte kunnen deze perspectieven in een samenvattende discussie geëvalueerd worden. Zo zouden bijvoorbeeld de regels ter discussie gesteld kunnen worden op basis van de taalwerkelijkheid. Op deze manier raken leerlingen bewust van de keuzemogelijkheden die ze in verschillende contexten wel of niet hebben (zodat ze ervoor kunnen kiezen om ongeremd hun eigen ding te doen?). Grof is dit! Ze proberen het wel voorzichtig uit te drukken ("ter discussie stellen"), maar het komt erop neer dat de taalwerkelijkheid de regel wordt (zoals Colleman in 2021 al beweerde: "als je ervan uitgaat dat het gebruik van een taal de norm bepaalt, dan kun je niet anders dan besluiten dat de norm verschoven is"; zie Algemene Nederlandse Communicatiekunst voor het hele verhaal). Dat de taalwerkelijkheid sterk verandert met de locatie en de omstandigheden wordt blijkbaar vergeten. Zijn de variatielinguïsten de dommeriken hier? Of is dit antistandaardtaalactivisme door besmetting vanuit Vlaanderen?

Als docent kun je dus zowel de taalnorm onderwijzen als wijzen op de veranderlijke aard van taal (OK), met alle taalkundige achtergronden van dien (dat begrijp ik niet). Die twee zijn niet met elkaar in tegenspraak (OK). Integendeel: ze vullen elkaar naadloos aan (dat begrijp ik evenmin). Dit blijft allemaal manipulatie als je niets zegt over de manier waarop de taalnorm wordt aangepast aan de taalwerkelijkheid. Zijn daar geen procedures voor? Of worden die genegeerd? Is het werkelijk aan variatielinguïsten om de boel op te jutten en arbitraire wijzigingen op slinkse manieren door te drukken?


Epiloog

Bij eerdere analysen werd mij duidelijk dat het verschil tussen de sociale en de technische inhoud van de term 'norm' zorgt voor wrevel onder linguïsten (zie bv. Tussen taal en VRT). Maar omdat het artikel hierboven de 'taalnorm' vooral hanteert als technische norm, die moeilijk te combineren valt met de sociale norm, was dat eigenlijk geen probleem.

Dit artikel kon alleen ontstaan mits het negeren van een essentieel onderdeel van ons taalsysteem, nl. het proces van wijziging van de taalnorm op basis van wat hierboven de taalwerkelijkheid wordt genoemd. Taal is een organisch ding, dat nu eenmaal verandert, of we dat willen of niet. De weerslag van die veranderingen mogen we uiteraard terug verwachten in de taalnorm. Het vastgelegd proces dat daarvoor zorgt wordt hierboven nergens vernoemd; integendeel, als het al bestaat wordt het volledig genegeerd. De schrijvers van dit artikel, allicht variatielinguïsten, doen alsof een dergelijk proces niet bestaat, en zij zelf verantwoordelijk zijn voor het recht van de taalgebruikers op vrije taalvariatie. Daarbij willen ze taaldocenten inschakelen om het recht in eigen handen te nemen, en de taalnorm "ter discussie te stellen" (letterlijk; zie hoger).

Ik heb de laatste jaren al heel wat documenten en berichten over linguïstiek gelezen en geanalyseerd, maar informatie over het proces dat taalveranderingen laat doorsijpelen naar de taalnorm ben ik nog nooit tegengekomen. Functioneert dat misschien niet goed (zie foutieve procedure)? Is het daarom dat variatielinguïsten zich roeren? Of gaat het louter om het uitbreiden van hun eigen werkterrein? Omwille van de onduidelijkheid over het taalevolutieproces kan ik variatielinguïsten niet finaal verantwoordelijk stellen voor taalheisa omtrent 'hun hebben' of 'hij noemt Jan'. Anderzijds zie ik wel dat acties van taalvariatielinguïsten telkens lijken neer te komen op aanvallen tegen de standaardtaal (zie Linguïstenperikelen).

Een taalsysteem kan niet werken als er geen taalstandaard is. Die referentie is noodzakelijk, enerzijds als richtlijn voor taalgebruikers die baat hebben bij probleemloze communicatie, anderzijds als stabiliserend object bij de onafwendbare taalevolutie. Zonder die stabilisator zou je onze taal in alle richtingen zien vliegen, onder invloed van de hardste roepers (dikwijls variatielinguïsten, maar niet per se), en in het slechtste geval krijg je zelfs commerciële of neoliberale invloeden.

Om af te sluiten, een indicatie van de basale fout die aan de oorsprong ligt van het hierboven behandelde probleem: de foutieve procedure.
– Enerzijds een genegeerde procedure. Taalgebruikers willen dat organische taalwijzigingen worden aanvaard, en verwachten dan ook dat die in de standaard terechtkomen, die o.m. zorgt voor het oplossen van tegenstrijdigheden (!). Maar als het proces waarmee dat gebeurt niet duidelijk is, of wordt genegeerd, ontstaan natuurlijk allerlei pogingen om de standaard op andere manieren te beïnvloeden.
– Anderzijds de hierboven voorgestelde procedure. De volgorde taalgevoel > taalwerkelijkheid > taalnorm is niet bevorderlijk voor de objectieve overlevingskansen van de taalnorm, en het gewenste resultaat is niet gedefinieerd.
Foutieve procedures leiden tot chaos.