Normen en taalevolutie

Dit blogartikel beschrijft de poging van een individu om een absurditeit te laten verwijderen uit de eerbiedwaardige Algemene Nederlandse Spraakkunst, kortweg ANS, een operatie die nog steeds in uitvoering is. Cervantes achterna. Tegelijk is dit een analyse van de waarde die de taalnorm tegenwoordig nog heeft in het taallandschap. Hieronder informatie uit mails en websites in schuinschrift, en commentaar daarop in klein groen.

De aanleiding

Het tot nader order foutieve gebruik van noemen i.p.v. heten in de uitdrukking "hoe noemt gij?" is in deze blog al meermaals aan bod gekomen. De ANS of Algemene Nederlandse Spraakkunst is een bron van de Taalunie, die kan dienen als referentie in taaldiscussies. Laat daar nu, in de ANS sectie 29.4, voorbeeld 11, dit verkeerd gebruik letterlijk geschreven staan. Een eerder initiatief van mij om na de ANS-heisa in 2021 enkele BV's te verzamelen om een gezamenlijke standpunt te formuleren en een correctie voor te stellen aan de Taalunie, is indertijd niet doorgegaan, door een tekort aan animo en een teveel aan andere activiteiten. Het leven zoals het is.

We spoelen weer vooruit naar vandaag. Enkele dagen geleden schrok ik mij een hoedje bij een dagelijkse activiteit, het invullen van het kruiswoordraadsel in De Standaard. Bij de omschrijving 'noemen' bleek het woord 'heten' te horen. Dit volstond als trigger om toch nog eens in actie te schieten.

Hieronder begin ik met een stand van zaken. Daarna vind je volgende secties:
– Een vlag-en-ladingprobleem met de term norm.
– Het nut van een taalstandaard.
– Het gewraakte voorbeeld, en waarom het niet deugt.
– Enkele vragen aan de Taaladviesdienst (NL) van Onze Taal.
– De antwoorden van de Taaladviesdienst.
– De mening van het Team Taaladvies (BE).
– Een bericht aan de ANS
– Het antwoord van de ANS
Standaardtaalwijzigingen
– Het gevaar van basale fouten

(wordt vervolgd)


Hoe zit het nu weer?

Op de advieswebsite taaladvies.net van de Taalunie, is de bijdrage over noemen/heten duidelijk: noemen is een naam geven, heten is een naam hebben, en het zijn dus geen synoniemen. Bijgevolg creëren we een vlag-en-ladingprobleem als we het woord 'noemen' gebruiken voor het begrip 'een naam hebben'. De pagina Over Taaladvies.net is overigens ook de moeite van het lezen waard. Onder meer:

De verstrekte taaladviezen hebben geen kracht van wet of ander bindend karakter. Taaladvies.net schrijft dus niets voor, maar biedt handvatten voor de vraag wat als standaardtaal beschouwd wordt en wat niet. De teksten beschrijven de taalnormen zoals die door een voldoende grote meerderheid Nederlandstaligen worden aanvaard.

Merk op dat er sprake is van taalnormen. De beschrijving van noemen/heten is een taalnorm. En wat is standaardtaal?

We verstaan onder de standaardtaal het Nederlands dat algemeen bruikbaar is in het publieke domein, dat wil zeggen in alle belangrijke sectoren van het openbare leven, zoals het bestuur, de administratie, de rechtspraak, het onderwijs en de media. Anders uitgedrukt: standaardtaal is het Nederlands dat algemeen bruikbaar is in contacten met mensen buiten de eigen vertrouwde omgeving (in zogenaamde secundaire relaties). Woorden, uitdrukkingen, uitspraakvormen of constructies die standaardtaal zijn, zijn dus in principe zonder problemen bruikbaar in de genoemde sectoren en situaties. Dit is de korte uitleg. De lange uitleg is even interessant, maar wat ik daarin mis is een beschrijving van het proces waardoor taalelementen in de taalnorm geraken, m.a.w. de aanduiding 'standaardtaal' krijgen van Taaladvies. Ook de wisselwerking tussen de zgn. spraakmakende gemeente en de standaardtaal is onduidelijk.

Het verschil tussen noemen en heten heeft te maken met overgankelijkheid, een taalkundige term die aangeeft of bij het werkwoord een lijdend voorwerp hoort (overgankelijk) of niet (onovergankelijk). Ook hier geeft Taaladvies.net een goede uitleg, waar wordt beschreven dat bepaalde overgankelijke werkwoorden soms ook onovergankelijk gebruikt worden. Daar worden enkele voorbeelden van gegeven, zoals ontbreken/missen, dat ik al vermelde in een sectie over noemen/heten in een blogartikel over de vermeende wijzigingen van de ANS, voorjaar 2021. Blijkbaar is de uitdrukking "er mist iets in de soep" standaardtaal in Nederland, maar niet in België, en is "ik ontbreek zout in de soep" een regionaal gebruik in (Oost-?)Vlaanderen, maar geen standaardtaal. Dit geeft meteen aan dat gebruik tegen de richtlijnen in, in twee richtingen kan gaan. In "ik noem Jan" wordt noemen onovergankelijk gebruikt (i.p.v. normaal overgankelijk), en in "ik heet u Jan" wordt heten overgankelijk gebruikt (i.p.v. normaal onovergankelijk). De ontbreken/missen kwestie geeft ook aan dat het al dan niet standaard karakter regionaal gebonden kan zijn. Dat daarnaast sommige werkwoorden op beide manieren kunnen gebruikt worden, zoals wijzigen en veranderen, maakt het er niet eenvoudiger op.

De perceptie van deze aspecten kan bovendien ook nog eens verschillen van persoon tot persoon. Ik zal zelf nooit zeggen dat ik iets ontbreek, maar wel dat iets mist (en vervolgens corrigeren). Met een uitdrukking als "de kalender wijzigt" heb ik eerst geen probleem, maar als ik daarover nadenk ben ik wel geneigd te concluderen dat een kalender zelf niks kan wijzigen, maar wel kan veranderen (hoewel met dezelfde twijfel), of kan gewijzigd worden (zonder twijfel). De uitleg van Taaladvies.net maakt in feite duidelijk dat dit geval niet bepaald evident is. Anderzijds val ik eerder dood dan "hij noemt Jan" te zeggen, terwijl de meeste van mijn Pajottenlandse streekgenoten die aversie niet delen, integendeel, en ik merk tot mijn afgrijzen dat dit gebruik ook in mijn Limburgse heimat doordringt. Nu is het verschil tussen wijzigen en veranderen alles behalve duidelijk, dat tussen missen en ontbreken lijkt mij al duidelijker (hoewel Taaladvies toch wijst op een afwijkend gebruik in Nederland), en persoonlijk zie ik bij noemen en heten geen enkele twijfel, en daar is ook Taaladvies zeer duidelijk over (noemen/heten staat ook niet in de voorbeeldlijst van speciale gevallen).

Maar het is niet zozeer de taalnorm die mij aanzet tot reactie, wel het aspect betekenis. Als iemand zegt dat er iets mist of iets wijzigt, weet je dadelijk wat er bedoeld wordt, maar bij "ik noem Jan" is de betekenis nog niet duidelijk, omdat er nog iets achter kan komen, bv. "ik noem Jan een aap". Het onovergankelijk gebruik van noemen i.p.v. heten gaat helemaal tegen de norm in (voor wie die kennen) en creëert daardoor een betekenisprobleem dat de communicatie verstoort, wat die andere gevallen niet doen. Dat 'noemen' onovergankelijk wordt gebruikt vind ik een probleem; dat dit gebruik meer en meer onvergankelijk lijkt te worden vind ik bijzonder jammer.


Normen

Ik vrees dat er over het begrip 'norm' een groot vlag-en-ladingprobleem heerst in de linguïstiek. Op Wikipedia vind je voor 'norm' meerdere betekenissen, met o.m. norm als standaard, en norm in de sociologie:

  • StandaardEen norm of standaard is een document met erkende afspraken, specificaties of criteria over een product, een dienst of een methode. Standaarden kunnen vastgelegd worden binnen een bedrijf of organisatie, binnen een consortium van organisaties of door erkende standaardisatieorganisaties.
  • SociologieEen norm is een vertaling van de onderliggende waarden van een groep of samenleving in concrete gedragsregels en voorschriften. Dit kan zijn vastgelegd in bijvoorbeeld rechtsregels, maar het kunnen ook ongeschreven regels zijn. Daarmee sturen normen mede het sociaal handelen, omdat mensen veelal onbewust hun gedrag aanpassen aan de normen van de situatie en de sociale rollen die zij verpersoonlijken.

Nu is in de heisa die door linguïsten werd aangestoken in 2021 regelmatig sprake van een 'norm voor de tussentaal'. In de visietekst van de Taalunie uit 2003 komt de term 'tussentaal' nog niet voor (!), in die van 2019 wél, via Vlaamse invloed (in Nederland gebruikt men eerder de minder beladen term 'omgangstaal'), waarbij de beschrijving duidelijk steunt op een reactie tegen de al dan niet vermeende standaardtaalideologie in Vlaanderen. Ook in een recentere bijdrage van dezelfde Vlaamse influencer, naar aanleiding van berichten in de media over het gebruik van tussentaal in VRT-programma's, is letterlijk sprake van 'een realistische norm voor gesproken Nederlands'. De subtitel van de podcast: "Laat mensen een norm volgen die ze kunnen en willen halen". Het lijkt mij intussen duidelijk dat hier de 'sociale norm' bedoeld wordt, en niet een standaard, vermits (1) een standaard voor tussentaal onmogelijk kan gedefinieerd worden, gezien de vele variaties, en (2) een tweede standaard, naast het Standaardnederlands, ex absurdo is uitgesloten.

De spanning tussen het gebruik van de term 'norm' als enerzijds 'sociale norm' en anderzijds 'standaard' doet geen goed aan het taalbeleid. Om er zelf niet over te struikelen zal ik het verder hebben over een 'sociale norm' en een 'technische norm', die laatste in de functie van 'standaard'. Dat er in de vorige eeuw een standaardtaalideologie zou geheerst hebben, die wilde dat iedereen Standaardnederlands zou spreken, wil ik zelfs niet aanvechten. Maar sommige taalvariatielinguïsten lijken ervan uit te gaan dat Standaardnederlands nog steeds wordt beschouwd als de sociale norm (wat m.i. al lang niet meer het geval is), en willen verkrijgen dat de tussentaal de sociale norm wordt. Omwille van het vlag-en-ladingprobleem (nl. wat wordt precies bedoeld met 'norm'?) doet dit echter afbreuk aan de functie van het Standaardnederlands als technische norm. Als Standaardnederlands niet meer de 'norm' (sociaal?) mag zijn, dan kan je ook de beschrijvingen van de Taalunie, van noemen/heten en andere standaardtaalelementen, niet meer beschouwen als 'norm' (alhoewel technisch?).

Maar het kan anders. De eerste noodzaak is het oplossen van het vlag-en-ladingprobleem, door de blote term 'norm' in deze discussies niet meer te gebruiken, maar wel 'sociale norm' en 'technische norm'. Vervolgens kunnen we stellen dat Standaardnederlands niet meer de sociale norm is (rabiate ABN-aanhangers hoor je niet meer), maar wel de technische norm. En vermits er maar één technische norm kan zijn, moet dan ook het idee van een technische norm voor de tussentaal losgelaten worden. De sociale norm daarentegen is niet meer het Standaardnederlands, maar de afwisseling van standaardtaal met tussentaal of dialect, afhankelijk van de omstandigheden.

Het nut van een taalstandaard

Helaas is daarmee niet alles opgelost. Immers, wat is een technische norm, en vooral wat is er geen? Is een woordenboek een technische norm, of Het Groene Boekje, of de ANS…?

  • Het beste voorbeeld van een technische norm is het Groene Boekje, met daarin de officiële spelling van woorden. Dit is de richtlijn voor spelling bij de overheid en in het onderwijs. 'Richtlijn' wil zeggen dat je wordt verondersteld deze spelling toe te passen, maar buiten de overheid en het onderwijs kun je er sonder veel riziko van afweiken (technisch gezien toch, sociaal is wat anders).
  • De ANS, die de grammatica beschrijft, zegt over zichzelf: De ANS gaat principieel beschrijvend te werk, dat wil zeggen dat het niet de bedoeling van de redactie is om voor te schrijven hoe iets moet, maar om de vormen en constructies die in het taalgebruik voorkomen, te registreren en te bespreken. De ANS in zijn geheel kan dus niet gezien worden als een technische norm.
  • Een woordenboek combineert elementen van het Groene Boekje en van de ANS.

De ANS vertoont twee grote nadelen.

  • Omdat in de ANS zowel standaard als niet-standaard vormen en constructies worden opgenomen, is de ANS niet bruikbaar als technische norm. Je zou wel alle elementen die als 'standaard' zijn gekenmerkt kunnen beschouwen als dusdanig, maar de vermenging zorgt voor verwarring bij lezers van de ANS, en vermoedelijk ook bij redacteurs. Dit knaagt aan de betrouwbaarheid van de ANS als referentiemateriaal, en een zwakke referentie leidt altijd tot divergentie.
  • De ANS levert hier en daar ook adviezen, en zou dat beter niet doen, omdat dit wringt met het louter beschrijvende karakter, en de kans op tegenspraak met andere adviesbronnen reëel is. De functies beschrijving en advies zouden beter strikt gescheiden blijven. Dat de aanduiding van standaard en niet-standaard elementen ook kan gezien worden als een advies is een deel van het probleem.

We beschouwen het als normaal dat Nederland en Vlaanderen hun eigen standaardtaal hebben. Dan zou het ook beter zijn om dat onderscheid duidelijker te maken in de ANS. Het grootste deel van de woordenschat en grammatica is gemeenschappelijk; dan lijkt het mij ook logisch om de gemeenschappelijke en specifieke delen eenduidig te beschrijven als gemeenschappelijke en specifieke standaarden, en de afwijkende elementen in aparte secties op te nemen, in plaats van her en daar de onduidelijke notering '-ST' toe te voegen.

De uitleg over de standaardtaal bevat nog een eigenaardigheid die neerkomt op de basale fout parallelle processen. Taaladvies.net:

De standaardtaal is geen geconstrueerde taal, maar een levende taalvariëteit, die vanzelf tot stand komt door een samenspel van maatschappelijke factoren en die gesproken en geschreven wordt door mensen met een zeker prestige in de samenleving. Die groep mensen wordt de spraakmakende gemeente genoemd.

Dat de standaardtaal geen geconstrueerde taal is, terwijl de taalnorm wel geconstrueerd is, valt al moeilijk te rijmen. Elke taal leeft inderdaad, en groeit op een organische manier. Nu zijn organisch groeiende dingen ook vatbaar voor schimmels en woekeringen; mogelijk is dát voor sommigen de oorsprong van de aantrekkingskracht van het Latijn. De bovenstaande paragraaf lijkt te zeggen dat het de spraakmakende gemeente is die de taalevolutie bepaalt. Die groep is echter zodanig amorf dat wat daaruit komt niet zonder meer geschikt is voor opname in een taalnorm, waarin je immers geen conflicten kan toelaten, laat staan schimmels en woekeringen. Als taalgebruiker wordt je geconfronteerd met aan de ene kant een min of meer vaste taalnorm, aan de andere kant een beweeglijke spraakmakende gemeente, en daartussen diverse adviesdiensten (zie ook te veel vlaggen).

De organisatie van het beheer van de Nederlandse taal vertoont diverse basale fouten (zie andere blogartikelen onder het label Taalkwestie). De onduidelijke lijn omtrent taalwijzigingen en de rol van de taalnorm heeft tot gevolg dat de standaardtaal meer en meer bedolven raakt onder de woke neiging bij taalvariatielinguïsten om meer belang te hechten aan ongebreidelde taalvariatie dan aan de stabiliteit van een communicatiemiddel; het ondergraven van de taalnorm lijkt daarbij te horen. Dat taalvariatielinguïsten bovendien het degelijke prestige van de spraakmakende gemeente willen vervangen zien door het coole prestige van de tussentaal maakt het nog complexer.

Nog een mooi voorbeeld is het geval hun hebben, een Nederlandse afwijking die qua maatschappelijke impact vergelijkbaar is met het Vlaamse 'noemen/heten' probleem. Ook 'hun hebben' (of 'hun' als onderwerp) blijkt steun te krijgen van taalwetenschappers, zelfs in de persoon van de voormalige algemene secretaris van de Taalunie (die tussen haakjes begin 2020 afscheid nam; dat zijn opvolgster "zal bijdragen aan de groei van een inclusief en creatief Nederlands" lijkt mij geen geruststelling). Ik fileer de casus 'hun hebben', zie Taalnorm, taalwerkelijkheid en taalgevoel, en vraag mij af wat er is gebeurd met de procedure die taalwijzigingen moet aanbrengen in de standaardtaal, terwijl het activisme van variatielinguïsten voor onrust zorgt bij taalgebruikers.


Het gewraakte voorbeeld

Voor alle duidelijkheid nog even het betreffende voorbeeld 11 in ANS 29.4.
– De inleiding: "in informeel Belgisch-Nederlands treffen we nog een ander type meervoudige ontkenning aan, met nie(t) meer als tegenhanger van standaardtalig meer". Ik veronderstel dat "informeel Belgisch-Nederlands" normaal geen plaats heeft in de ANS (de ANS zou te klein zijn :-), en dat de meervoudige ontkenning deze toevoeging moet verantwoorden. Wat die "niet meer als tegenhanger van standaardtalig meer" daar doet is onduidelijk, vermits "niet meer" ook standaardtaal is. 
– De voorbeeldzin: "dus 't stad gaat geen eigen IT-mensen niet meer hebben maar dat gaat Digipolis noemen (in BN, informeel: -ST)(Belgisch-Nederlands, informeel, niet-standaard)".

In het kader van de sectie over de dubbele ontkenningen vind ik dat een ongepast voorbeeld, om verschillende redenen:

  • De inleiding schept verwarring. Immers, 'meer' is geen ontkenning, en dan is 'nie(t) meer' ook geen dubbele ontkenning, dus waar slaat die 'tegenhanger' op?
  • Het onderwerp "'t stad" is niet meer of minder dan plat Antwerps (het gaat immers over Digipolis Antwerpen); wat doet dat dialect hier in de ANS??
  • De dubbele ontkenning waar het eigenlijk over gaat is "gee(n) .. niemeer", als in "hij heef(t) gee(n) werk niemeer" (Bilzers: "er hèt gee werrek neméé"). Hier is belangrijk dat 'niemeer' of 'nemeer' gezegd wordt in plaats van 'niet meer' (dat immers allesbehalve informeel Vlaams klinkt); zowel de inleiding als de voorbeeldzin negeren dat aspect.
  • Het vermelden van 'geen ….niet meer' (door het negeren van 'n(i)emeer') doet veronderstellen dat het hier gaat om een vermenging van "geen eigen mensen meer hebben" en "niet meer met eigen mensen werken"; een samentrekking van [geen meer] met [niet meer] is totaal verschillend van de dubbele ontkenningen die in de andere voorbeelden worden gegeven.
  • De bijzin "dat gaat Digipolis noemen" gaat in tegen de norm (de technische), heeft niets te maken met een dubbele ontkenning (!), en is hier bijgevolg niet op zijn plaats; vermits die bijzin evengoed (zelfs beter) weg kan, vermoed ik dat die met onzuivere bedoelingen is toegevoegd, of op zijn minst ondoordacht.
  • Het voorbeeld in zijn geheel is gekenmerkt als "in BN, informeel: -ST"; de geldigheid van dit kenmerk voor elk van de elementen de het voorbeeldzin is voor discussie vatbaar.

De ANS sectie 29.4 vertoont in zijn geheel nogal wat mankementen; hier een analyse. Het voorbeeld 11 is wel het meest absurde van de hele reeks. Mijn slecht karakter zegt mij dat, gezien de krakkemikkige omschrijving van de dubbele ontkenning, dit voorbeeld door variatielinguïsten werd toegevoegd om een goedkeuring van "dat gaat .. noemen" op termijn te ondersteunen. Ik breng nog even Timothy Colleman in herinnering, in De Morgen van 26-04-2021: "…al die grammaticale rijkdom wordt in de ANS beschreven. Doe er uw voordeel mee!". De rest van het verhaal staat in het artikel Algemene Nederlandse Spraakverwarring. Voor wie denkt dat ik zwans: zeker lezen.


Vragen aan de Taaladviesdienst (NL)

Ik leg het probleem per mail voor aan de taaladviesdienst van de Taalunie.

In het voorjaar van 2021 werd in Vlaanderen hevig aan de taalboom geschud door enkele taalvariatielinguïsten. Dat leek mij een analyse waard, en ik schreef daarover dit artikel (u hoeft dit niet te lezen) in mijn blog, die in feite draait om de invloed van basale fouten bij kleine en grote maatschappelijke problemen. Kort daarna kwam een tweede artikel, waarin ik het o.m. heb over de meervoudige ontkenningen zoals beschreven in de ANS sectie 29.4. Voorbeeld 11 in die sectie gebruikt "noemen" in de plaats van "heten", wat mij indertijd op mijn paard zette. Ik gaf mijn analyse in een sectie Noemen en heten, die u best wel bekijkt, omdat ze mijn vraag ondersteunt.

Najaar '21 verschenen opnieuw diverse artikelen in de Vlaamse media, die zich leken te keren tegen taalpurisme en -puristen, met een derde blogartikel als resultaat. Ik had de indruk dat verschillende taalvariatielinguïsten de noemen/heten-fout wilden normaliseren. In januari '22 volgde dan een (voorlopig?) laatste overzichtsartikel. Daarna heb ik nog geprobeerd enkele gezaghebbende personen warm te maken voor een voorstel aan de Taalunie om het "noemen"-voorbeeld uit ANS 29.4 te laten corrigeren, maar door een tekort aan animo en een teveel aan andere bezigheden is dat niet doorgegaan.

In het kruiswoordraadsel van De Standaard van vandaag 26-10-2023 wordt de beschrijving "noemen" gegeven voor het woord "heten", wat mij weer activeert. Deze keer richt ik mij tot de Taaladviesdienst met deze vragen:
– Wat vindt de Taaladviesdienst van het foutief gebruik van "noemen" in het voorbeeld 11 van ANS sectie 29.4?
– Kan de Taaladviesdienst verkrijgen dat dit voorbeeld wordt gecorrigeerd?
– Indien niet, waar kan ik mij wenden om een correctie te bepleiten?

Wel drie vragen ineens, dus ik riskeer ze niet allemaal beantwoord te krijgen.

Het antwoord van de Taaladviesdienst

De Taaladviesdienst antwoordt 's anderendaags al, in proper Nederlands.

Het gebruik van 'noemen' in de betekenis 'heten' (het zogeheten onovergankelijk gebruik: zonder lijdend voorwerp) is behoorlijk gebruikelijk in de informele omgangstaal in België. Juist dát maakt dat we vinden dat het voorbeeld in de ANS niet veranderd hoeft te worden: er staat duidelijk bij dat deze zin uit informele Belgische spreektaal komt. Bovendien gaat het in deze zin niet om het gebruik van 'noemen', maar om het gebruik van 'niet' in combinatie met 'geen meer'. Dit is uiteraard kortzichtig. (1) Het is al onduidelijk of het kenmerk 'informeel' ook slaat op elk van de drie onderdelen, dus dit laat ruimte voor kwaadwillige interpretatie. (2) Wie graag wil bewijzen dat noemen mag gebruikt worden in de plaats van heten, zal dankbaar naar dat voorbeeld verwijzen, of dat nu de bedoeling was of niet. Voor de beschrijving van andere fouten in dit voorbeeld, zie hoger.

Of het onovergankelijke 'noemen' tot de standaardtaal in België gerekend kan worden is een onderwerp dat veel mensen (al aardig wat jaren) bezighoudt, en waar voor- en tegenstanders in te vinden zijn. Een beschrijvend taalkundige zal zeggen: dit gebruik komt veel voor en kan daarom niet worden afgekeurd. Woordbetekenissen zijn niet in beton gegoten en kunnen door de jaren heen veranderen: er kunnen betekenissen bij komen of verdwijnen, en betekenissen kunnen specifieker of juist algemener/breder worden. Een ander zal wellicht zeggen: het is geen standaardtaal, en dús mag het niet gebruikt worden. En dit is uiteraard onvolledig. Naast de taalkundigen die zeggen dat wat veel voorkomt niet kan afgekeurd worden, en de enkelingen die zeggen dat alleen de standaardtaal mag gebruikt worden, zijn er in Vlaanderen nog zowat 6.775.000 andere taalgebruikers die proberen zich onderling verstaanbaar te maken. Dat de noemen/heten kwestie veel mensen al aardig wat jaren bezighoudt zou een aanzet mogen zijn om er iets aan te doen, hetzij door het intransitief gebruik van 'noemen' officieel op te nemen in de standaardtaal (wat ik niet bepleit), hetzij door het officieel af te raden, en het zeker niet in voorbeelden in te lassen.

Efficiënte communicatie is niet gebaat bij een veranderend of variërend taallandschap, maar één onveranderlijke gemeenschappelijke taal is sociologisch gezien niet realistisch. De promotie van het ABN in Vlaanderen, in de jaren '50-'60, was vooral nuttig om van het Frans af te geraken, maar heeft niet geleid tot een veralgemeend gebruik van Standaardnederlands in Vlaanderen. Idem in Nederland, waar vanaf 1895 tot zowat 1970 het ABN als leidraad naar succes werd gezien. En zo gaat het in elk land; er is dan wel een landelijke standaard, maar voor het overige spreekt ieder individu zijn eigen taal. Niks aan te doen, tot spijt van NT2-nieuwkomers. Maar de landelijke standaard heeft wel zijn functie; in principe kan je daarmee overal terecht, en hij stabiliseert het taallandschap. Laat tussentalen maar borrelen; zolang er een duidelijke standaard is blijft communicatie altijd mogelijk, en is er een richtlijn voor twijfelgevallen. Maar schaf de standaard af, en de boel begint te woekeren. Als je de normen negeert lonkt de anarchie, los van het al dan niet afdwingen van die normen (en dat geldt op veel vlakken). Als je de bomen van de hellingen haalt krijg je grondverschuivingen.

De Taalunie is vooralsnog vrij streng: https://taaladvies.net/noemen-of-heten/. De betekenis 'heten' wordt echter al wel in enkele woordenboeken vermeld, met de opmerking dat dit Belgisch-Nederlands is en informeel dan wel niet-standaardtaal dan wel niet-algemeen. Die 'vooralsnog' doet mij vrezen dat deze medewerker van de Taaladviesdienst het (vooralsnog niet-standaard) intransitieve gebruik van 'noemen' even graag nog verder ziet uitbreiden, en mogelijk zelfs standaard ziet worden. Misschien is hij zelfs een taalkundige.

Een erg interessant artikel is dit stuk van Luc de Grauwe: https://www.anv.nl/tijdschrift/inhoudsopgaven/2017-2/heten-en-noemen/. Hierin worden meer voorbeelden genoemd van werkwoorden die dan eens overgankelijk/transitief worden gebruikt en dan weer onovergankelijk/intransitief – waarbij de ene keer de ene vorm tot de standaardtaal behoort en de andere keer de andere vorm. Het laat maar weer eens zien dat taal voortdurend in beweging is, en dat je altijd moet beseffen dat wat naslagwerken vermelden, eigenlijk alleen maar een momentopname is. Een eeuw geleden lagen de zaken anders, vijf eeuwen geleden nog weer anders, en ook in de toekomst zullen er taalverschijnselen zijn die we nu nog niet kennen of niet accepteren.

Ik heb overigens veel waardering voor het antwoord van de Taaladviesdienst, qua diepgang van de reactie, en qua correct taalgebruik (voor zover ik dat mag beoordelen). Ik dank de medewerker ook voor de verwijzing naar dat artikel van De Grauwe. Inderdaad interessant, en ik kon het fileren dan ook niet laten; zie Van ik heet Jan tot Ik noem Jan. Mijn bevindingen in grote lijnen:
– De Grauwe gebruikt 'transitief' en 'intransitief', synoniemen voor 'overgankelijk' resp. 'onovergankelijk'.
– De Taalunie is duidelijk: noemen is een naam geven (overgankelijk), heten is een naam hebben (onovergankelijk).
– Ook het (on)overgankelijke gebruik van 'heten' wordt hier en daar aangehaald; een verband met het onovergankelijke gebruik van 'noemen' wordt echter niet aangetoond.
– Het onovergankelijke gebruik van 'noemen' is afkomstig uit Zuid-West-Vlaanderen, en verspreidde zich al tot in Limburg.
– De combinatie van overgankelijk 'noemen' en onovergankelijk 'heten' zorgt voor een duidelijke betekenisoppositie die de communicatie ten goede komt (vermijding van een vlag-en-ladingprobleem). Anders gezegd: de combinatie van het onovergankelijke gebruik van 'noemen', naast het onovergankelijke gebruik van 'heten', verstoort de communicatie.

Daar voeg ik graag wat persoonlijke opmerkingen aan toe (zie ook de filering):
– Als we afwijkingen van de norm, zoals 'ik noem Jan', normaal vinden heeft het ook geen zin meer om een standaardtaal te willen definiëren.
– Taalvariaties kunnen diverse oorzaken hebben; daar één oorzaak uitpikken om iets anders mee te bewijzen leidt niet tot overtuigende conclusies.
– Linguïstische verklaringen voor taalkundige vergissingen veroorzaken taalinstabiliteit.
Indien niet akkoord, vooral zelf lezen.

Niemand kan bewust de taal veranderen of taalveranderingen tegenhouden. Ook Onze Taal niet, en zelfs de Taalunie niet. Zie hoger. Dit is een kwestie van stabiliteit willen of niet. De norm m.b.t. noemen/heten is duidelijk. Voorbeeld 11 van de ANS sectie 29.4 ondergraaft de stabiliteit daarvan. Gestuurde instabiliteit is niet wat een maatschappij nodig heeft. In het kader van deze blog kan je het ook zo zien: basale fouten veroorzaken communicatieproblemen (en daaruit volgende grotere ellende), dus die worden best zo veel mogelijk vermeden.

Op sociologisch vlak worden ons allerlei veranderingen opgedrongen, door gebeurtenissen en evoluties in de maatschappij en de economie, zoals verhoogde werkstress, ongelijkheid, immigratie, klimaatopwarming, en linguïstische reacties tegen een vermeende standaardtaalideologie. Die evoluties zijn begrijpelijk, maar daarom nog niet zonder meer aanvaardbaar. Variatielinguïsten vinden uiteraard verklaringen voor de verspreiding van het intransitief gebruik van 'noemen' (zeker als een affiche of een krantenartikel al volstaat om iets uit af te leiden) (zie de filering), wat echter niet uitsluit dat we het nadeel daarvan, nl. verhoogde communicatiestress, kunnen trachten te beperken. En dat doen we niet door het fenomeen alleen maar te beschrijven en normaal te vinden, wel door bv. de betekenisoppositie tussen transitief 'noemen' en intransitief 'heten' te verdedigen door intransitief 'noemen' op zijn minst te betreuren, en beter nog definitief te ontraden. En vooral geen voorbeeld in de ANS te zetten dat om een handvol verschillende redenen niet deugt!!

Zijn mijn vragen hiermee beantwoord?
– Wat vindt de Taaladviesdienst van het foutief gebruik van "noemen" in het voorbeeld 11 van ANS sectie 29.4?
>>
Die ziet daar blijkbaar geen graten in.
– Kan de Taaladviesdienst verkrijgen dat dit voorbeeld wordt gecorrigeerd?
>> Die wil dat blijkbaar niet eens proberen.
– Indien niet, waar kan ik mij wenden om een correctie te bepleiten?
>> Volgens de Taaladviesdienst blijkbaar nergens. Ik wil overigens in geen geval de taal veranderen of taalveranderingen tegenhouden; ik zou wel willen dat het absurde voorbeeld 11 van ANS 29.4 wordt gewijzigd of verwijderd.
Meerdere vragen ineens stellen leidt zelden tot volledige antwoorden, maar hier valt dat eigenlijk goed mee, in de veronderstelling dat de laatste paragraaf van het antwoord mijn vragen 2 en 3 afdekt, wat ik tussen de regels lees. Anderzijds lijkt de stellingname van de Taaladviesdienst wel te wijzen op een linguïstisch standpunt, waardoor te vrezen valt dat de dienst ongeremde evoluties belangrijker vindt dan stabiliteit in de communicatie.


Het Team Taaladvies (BE)

Taaladvies.net gaat niet in op mijn bezorgdheden, dus probeer ik iets anders. Naast Taaladvies.net, dat verbonden is de Nederlandse organisatie Onze Taal, is er ook een Team Taaladvies van de Vlaamse overheid. Beide organisaties geven advies m.b.t. het gebruik van de Nederlandse taal, dus dit zijn parallelle processen, wat in feite nadelig is. Dat ik nu van het ene proces naar het andere ga is typisch voor parallelle processen: als het ene niet naar voldoening werkt kan je het andere gebruiken, waardoor ze beide nooit helemaal in orde geraken.

Ik vind online geen e-mailadres van het Team Taaladvies. Er is wel een contactformulier, dus gebruik ik dat even:

Ik zou graag een probleem voorleggen, en daarbij enkele koppelingen naar andere bronnen toevoegen, maar dit tekstkader biedt die mogelijkheid niet. Beschikt het Team Taaladvies over een e-mailadres dat ik kan gebruiken? Met dank bij voorbaat. Even afwachten nu.

Het antwoord komt 's anderendaags al:

U kunt uw vraag eventueel ook stellen via taaltelefoon@vlaanderen.be. We raden in het algemeen wel aan om indien mogelijk het vragenformulier te gebruiken.

Bij het (online) vragenformulier worden nog enkele verplichte en optionele gegevens opgevraagd; handig voor de onderlinge communicatie, allicht, vandaar de raad om het online formulier te gebruiken. Maar het tekstvak aanvaardt alleen platte tekst, dus geen koppelingen of bijgevoegde documenten, en dat beperkt het nut. Dat er wel een e-mailadres wordt meegedeeld is uiteraard positief; weinig is zo ergerlijk als een online chat. Tegelijk is die vrijgave onvermijdelijk, vermits de reactie van het Team Taaladvies via dat e-mailadres wordt verstuurd. Toch een ondoordachte procedure; het e-mailadres had evengoed gewoon op de site kunnen vermeld worden.

Hoe dan ook, ik blijk dit e-mailadres te kennen. Ik heb het nl. nog ooit gebruikt voor een gelijkaardige vraag; ik had er niet bij stilgestaan dat De Taaltelefoon en het Team Taaladvies twee benamingen zouden zijn voor één en dezelfde dienst; een vlag-en-ladingprobleempje dus. Mijn eerdere vraag, van december '21 (rond de tijd van de Linguïstenperikelen):

Ik ben bezorgd over de acties van taalvariatielinguïsten die proberen "hij noemt Jan" als normaal Nederlands te laten erkennen (zie ANS3 sectie 29.4 en de blog van deckersadvies.be). Is er een Vlaamse (of Nederlandse) dienst waar ik hiermee terecht kan? Of bepaalde personen die zich daarvoor kunnen interesseren?

Ook tóen een vlotte reactie van de Taaltelefoon:

Wij beschouwen noemen in de betekenis van heten nog altijd als foutief. Wij raden dan ook aan om Hij heet Jan te gebruiken. Zie ons advies op https://www.vlaanderen.be/taaladvies/noemen-heten. Op Taaladvies.net, de website van de Nederlandse Taalunie, vindt u een vergelijkbaar advies: https://taaladvies.net/noemen-of-heten. Opnieuw parallelle processen: niet alleen de behandeling van vragen kan in Nederland (taaladvies.net) of België (Team Taaladvies), ook de vaste online informatie is gesplitst in een Nederlandse en een Vlaamse versie. De regel is eenvoudig en duidelijk; er is dan ook weinig gevaar voor verwarring. De Vlaamse versie verwijst naar de Nederlandse, maar niet omgekeerd; minder duidelijk is of dit betekent dat de Nederlandse versie leidend is.

Voorbeeld 11 op https://e-ans.ivdnt.org/topics/pid/topic-16249591738792510 in de ANS is een zin die letterlijk uit het Corpus Gesproken Nederlands is overgenomen. Het Corpus Gesproken Nederlands is een verzameling van 900 uren gesproken Nederlands. Dat het gewraakte voorbeeld hieruit is genomen kan best zijn; de volgende vraag is dan hoe het er is in geraakt (en wie dat zomaar kan toevoegen?), en welke rare gevallen daar nog allemaal tussen zitten. De zin wordt gegeven als voorbeeld van een dubbele ontkenning (geen … niet meer) in een niet-standaardtalige context. Zie hoger: dit voorbeeld vertoont meerdere gebreken. Het is misschien wat ongelukkig dat er in de ANS een voorbeeldzin voorkomt waarin noemen foutief gebruikt wordt (op zijn minst ongelukkig, eerder onverantwoord), maar omdat de ANS aangeeft dat het om een voorbeeld met niet-standaardtalige elementen gaat (dat kenmerk is gegeven voor het hele voorbeeld, niet voor elk element daarin, dus dat zegt direct niets over noemen/heten), zien wij dit niet als een goedkeuring van dat gebruik (wij niet, variatielinguïsten mogelijk wel). In de standaardtalige voorbeelden in de ANS, zoals voorbeeld 8 op https://e-ans.ivdnt.org/topics/pid/ans200903lingtopic, worden noemen en heten op een correcte manier gebruikt. OK, maar dat doet niets af aan de 'ongelukkige' voorbeeldzin in ANS 29.4.

Ik repliceer 's anderendaags:

Wel bedankt voor de vlotte reactie, maar mijn vraag is niet beantwoord. Het gebruik van noemen en heten is mij duidelijk, maar ik vrees dat taalvariatielinguïsten op een slinkse manier proberen "hij noemt Jan" als correct te laten erkennen. Die vrees is gegroeid door mijn analyse van diverse teksten van de Taalunie en in de media, waarover ik enkele blogartikels heb gepubliceerd. Als u iets zou willen lezen, wil ik u graag verwijzen naar deze conclusie, en vooral de laatste paragraaf daarin. Ik zou hiermee verder willen gaan, en aan de betrokken autoriteiten willen duidelijk maken waar het probleem zit, om uiteindelijk die zinsnede uit de ANS te laten schrappen. Ik begrijp dat u die voorbeeldzin niet ziet als een goedkeuring van noemen i.p.v. heten (en dus niet van plan bent om verder iets te ondernemen), maar de variatielinguïsten als drukkingsgroep, en de taalgebruikers die noemen zeggen i.p.v. heten, zullen dat wél zo zien.

Ik wil u in deze mail niet verder lastig vallen met de hele analyse (die u desgewenst hier en hier en hier kan volgen), maar ik blijf nog wel even zoeken naar een kanaal om dit onderwerp verder aan te kaarten. Mocht u uiteindelijk zelf dieper ingaan op de analyse, dan hoor ik er allicht nog van (en wens ik u veel leesplezier). Los daarvan, als u mensen of organisaties kent die interesse hebben voor, of op de hoogte zouden moeten zijn van dit probleem, dan mag u mij dat alsnog laten weten. Met dank bij voorbaat.

Team Taaladvies reageert toch nog eens:

Wij gaan er niet van uit dat taalvariatielinguïsten op een slinkse manier proberen het gebruik van noemen in de betekenis van heten te promoten. Ik zou wel eens willen weten wat de betrokken taalvariatielinguïsten daar zelf van denken. Veel taalkundigen zijn wel in de eerste plaats bezig met descriptieve in plaats van met normatieve taalkunde: zij beschrijven de taalverschijnselen zoals ze in de taal aanwezig zijn, zonder zich uit te spreken over de correctheid of wenselijkheid van die verschijnselen. Dat onderscheid tussen descriptief en normatief zorgt soms voor onbegrip: soms wordt iets wat louter als een beschrijving bedoeld is, gezien als een goedkeuring of zelfs promotie van een bepaald taalgebruik. Dat is begrijpelijk. Maar het wordt wel moeilijk als de betrokken taalvariatielinguïsten zich manifesteren in de media, en zich blijken af te zetten tegen de standaardtaal, grammaticaregels en taalpurisme. Zie hier en hier en hier en hier.

De Taalunie is in elk geval niet bewust bezig met het aanmoedigen van het gebruik van noemen in de betekenis van heten. Dat is wel duidelijk, zolang het advies betreffende noemen/heten onveranderd blijft. Het antwoord van taaladvies.net lijkt de deur anders wel open te zetten. Zie het advies op https://taaladvies.net/noemen-of-heten. Meer informatie over de status van de adviezen op Taaladvies.net kunt u vinden op https://taaladvies.net/over/#004. De informatie is in elk geval vrij volledig. En in foutloos Nederlands. Wat wil een mens nog meer?

U kunt dit onderwerp eventueel aankaarten op https://www.facebook.com/groups/vrttaal (is intussen offline; zie De Taalpost 2434). Op https://e-ans.ivdnt.org/qanda kunt u een mailadres vinden waarnaar u vragen over de ANS kunt sturen. U kunt eventueel aan de redactie van de ANS voorstellen om het tweede deel van voorbeeld 11 (vanaf maar) op https://e-ans.ivdnt.org/topics/pid/topic-16249591738792510 weg te laten. Zal ik doen.

Hiermee heeft het Team Taaladvies in feite ook mijn recente vragen al beantwoord:
– Wat vindt het Team Taaladvies van het foutief gebruik van "noemen" in het voorbeeld 11 van ANS sectie 29.4?
>>
Het wordt betreurd (YES!), maar men vermoedt geen kwaad opzet (te goed karakter).
– Kan het Team Taaladvies verkrijgen dat dit voorbeeld wordt gecorrigeerd?
>> Omdat er geen kwaad opzet vermoed wordt (…), zijn zij niet van plan actie te ondernemen, ondanks de treurnis. Jammer dat er voor dergelijke onjuistheden redenen gezocht worden om niets te moeten corrigeren.
– Indien niet, waar kan ik mij wenden om een correctie te bepleiten?
>> Ik krijg hier een bruikbaar advies: e-mailadres ans@ivdnt.org (YES!).

Intussen heb ik, in deze mail en in het achtergrondartikel, meer argumenten verzameld, die mijns inziens zouden moeten volstaan om het voorbeeld 11 van ANS 29.4 aan te pakken. Ik zou de vragen opnieuw kunnen stellen aan het Team Taaladvies, maar ik neem aan dat dit het antwoord niet zal wijzigen, zeker niet als de vraag bij dezelfde medewerker terechtkomt (die daardoor mogelijk nog geërgerd wordt). De vermelding van het e-mailadres van de ANS geeft mij bovendien een nieuwe mogelijkheid tot melding van het probleem, direct aan de grootmeesters (in de hoop dat niet iedereen daar een variatielinguïst is). Eerst mijn stoute schoenen zoeken.


Bericht aan de ANS

Beste ANS,

Ik heb een suggestie. Daar zit een lang verhaal achter, dat ik hier niet zal vertellen; u zou het kunnen nalezen in verschillende van mijn blogartikelen (zie de koppelingen achteraan).
In 2021 ben ik in verband met een noemen/heten probleem al eens te rade gegaan bij de Vlaamse Taaltelefoon, en recent nog bij taaladvies.net. Het relaas daarvan kan u lezen in mijn nieuwste blogartikel: Normen en taalevolutie. Ik herhaal hier enkel de essentie:
De ANS sectie 29.4 zit niet goed in elkaar. Meer daarover in Meervoudige ontkenningen. Verschillende voorbeelden in die sectie zijn voor kritiek vatbaar. Voorbeeld 11 is het meest absurde: Dus 't stad gaat geen eigen IT-mensen niet meer hebben maar dat gaat Digipolis noemen. Meer details over de kritiek vindt u in Het gewraakte voorbeeld.
Ik struikel vooral over het deel "maar dat gaat Digipolis noemen", omdat dit ingaat tegen de taalnorm, en niets te maken heeft met dubbele ontkenningen.

Bij deze wil ik u daarom voorstellen het zinsdeel "maar dat gaat Digipolis noemen" te verwijderen uit het voorbeeld, zoals de Taaltelefoon mij in '21 al suggereerde.
U kan de aanloop naar deze vraag, en binnenkort ook het vervolg, lezen in Normen en taalevolutie.

Bij voorbaat dank om dit voorstel in overweging te willen nemen, en ik kijk uit naar uw reactie.

Het antwoord van de ANS

De ANS antwoordt ook nu vlotjes:

Dank u wel voor uw suggestie (graag gedaan :-). Ik begrijp hoe het gebruik van noemen hier afleidt van het doel van dit voorbeeld: het illustreren van de dubbele ontkenning geen … niet meer. Geweldig.

Achter de schermen (??) heb ik het voorbeeld daarom vervangen door "Plots is het genoeg, hè. Dan heb ik er echt geen zin niet meer in", ook afkomstig uit het Corpus Gesproken Nederlands (OK). Dat voorbeeld wordt zichtbaar bij een volgende update van de website (?).

Enkele bedenkingen:

  • Positief – Het gewraakte voorbeeld zal in zijn geheel vervangen worden, en nog wel door eentje waar enkel de dubbele ontkenning in zit, dus geen dialect, noch een normovertreding. Meer dan ik verwachtte.
  • Positief – Dit antwoord van de ANS vind ik geruststellend m.b.t. het taalbeleid, in tegenstelling tot dat van taaladvies.net en Team Taaladvies, waar men geen probleem zag.
  • Neutraal – De vervanging gebeurde "achter de schermen"; is dat goed of net niet? Het nieuwe voorbeeld zal pas zichtbaar worden bij de volgende "update" van de website, maar wanneer dat gaat zijn is niet duidelijk. Ik durf hopen dat zo'n bijwerking regelmatig gebeurt, bv. wekelijks. Maar dat kan ik uiteraard zelf nagaan: ANS sectie 29.4. Intussen is verduidelijkt dat de volgende wijziging "ergens in de eerste helft van 2024" zal gebeuren (dus binnen dit en 6 maanden…).
  • Negatief – Over de ondermaatste kwaliteit van de hele sectie 29.4 wordt niets gezegd. Een erkenning van dat probleem was een mooie extra geweest, en ik heb voldoende aanwijzingen gegeven, maar vermoedelijk zijn die niet bekeken. Soit. Anderzijds zal het gewraakte voorbeeld volledig vervangen worden, en niet ingekort, dus misschien zijn de betreffende details wél nagelezen.

Standaardtaalwijzigingen (1)

Het vlotte antwoord van de ANS doet mij hopen dat ik daar ook een andere prangende vraag kan stellen, nl. deze:

Ik heb recent nog gezocht naar de manier waarop taalwijzigingen vanuit de spraakmakende gemeente of andere bronnen doorsijpelen naar de standaardtaal, maar niets gevonden. Hebt u daar informatie over, of kent u een bron die ik daarvoor kan raadplegen? Met dank bij voorbaat.

En inderdaad komt daar ook vlot een antwoord op:

Een aardig vertrekpunt voor de relatie tussen taalverandering, taalvariatie en standaardtaal is de taalcanon. Bekijkt u bijvoorbeeld eens de volgende artikelen:
Waar komt het ABN vandaan? Over de geschiedenis van de Nederlandse taal
Is 'hun hebben' zeggen echt zo dom? Over taalnormen
Is het erg dat taal verandert? Over gebruiksgemak als factor van taalverandering
Aan het eind van elk artikel staan nog verdere (literatuur)verwijzingen.

Ik kijk één en ander na, pluis de referentieteksten uit, en blijf op mijn honger zitten. Aan deze taalcanon is blijkbaar gewerkt van november 2012 tot februari 2014, en sindsdien niet meer. De "verdere literatuurverwijzingen" werken niet (meer). En de aangeduide inhoud helpt mij niet verder:
"Waar komt het ABN vandaan?" geeft een korte geschiedenis van het Nederlands, maar zegt niets over het ontstaan van een norm.
"Is 'hun hebben' zeggen echt zo dom" zegt dat taalfouten kunnen leiden tot maatschappelijke afkeuring, maar zegt niets over de opname van taalwijzigingen in de standaardtaal.
"Is het erg dat taal verandert" zegt vanalles over verschillende vormen van taalwijzigingen, maar niet hoe die in de standaard terechtkomen.

Hebben we een serieus probleem? Weet de ANS zelf niet meer hoe wijzigingen van de standaardtaal gebeuren? Of speelt hier misschien weer één of andere basale fout? Want wat is nu eigenlijk standaardtaal, en wat niet? Een beschrijving van iets als "de standaardtaal" of een taalnorm heb ik nog nergens gezien. De ANS zelf vindt voor het zoekwoord 'taalnorm' geen enkele treffer. Een enige treffer voor 'standaardtaal' is te vinden als sectie 8.6.5.2, en gaat enkel over het bijwoord 'er'. Maar wacht even; onder "Over de ANS" (rechts boven) staat een lange pagina, met in deel 5 iets over de standaardtaal (wat meteen impliceert dat de zoekfunctie slecht werkt). Daar komt de term 'taalnorm' nergens in voor; de laatste wijziging van deze pagina dateert van april 2021 (oeps? zie Linguïstenperikelen, een samenvatting van de ANS-heisa in '21) en komt van T. Colleman (oeps??) en een vijftal anderen. Is de taalnorm vermoord door 'het groepje van Colleman' (zie hier)? Eens kijken wat de ANS zegt over de standaardtaal.

Wat is standaard, wat niet?

Op zich is de vraag of een bepaald taalelement tot de standaardtaal behoort of niet, een eerder onduidelijke kwestie. In deze pagina van de ANS, deel 5, worden kenmerken van de standaardtaal beschreven, evenals een labelsysteem dat aangeeft welke elementen tot de standaardtaal behoren. Ik weet niet wie dat labelsysteem bedacht heeft, maar ik vind het niet OK. Kijk zelf even.

  1. De labels 'formeel' resp. 'informeel' moeten worden gelezen als: behoort tot het formele resp. informele register en komt in die mate in standaardtalige contexten voor dat de variant volgens de redactie als deel van de Nederlandse standaardtaal kan worden beschouwd. M.a.w. de redactie vindt dat als 'formeel' of 'informeel' gemerkte elementen behoren tot de standaardtaal.
  2. Die labels 'in NN', 'in BN' resp. 'in SN' moeten respectievelijk worden gelezen als: komt uitsluitend voor in het Nederlandse, Belgische resp. Surinaamse Nederlands en komt binnen die variëteit in die mate in standaardtalige contexten voor dat de variant volgens de redactie als deel van de Nederlandse standaardtaal kan worden beschouwd. M.a.w. de redactie vindt dat met 'in NN', 'in BN', of 'in SN' gemerkte elementen behoren tot de standaardtaal.
  3. De labels 'vooral in NN', 'vooral in BN' resp. 'vooral in SN' betekenen dan: komt vooral voor in het Nederlandse, Belgische resp. Surinaamse Nederlands, maar ook af en toe in andere variëteiten, en komt binnen die variëteiten in die mate in standaardtalige contexten voor dat de variant volgens de redactie als deel van de Nederlandse standaardtaal kan worden beschouwd. M.a.w. de redactie vindt dat met 'vooral in NN', 'vooral in BN', of 'vooral in SN' gemerkte elementen behoren tot de standaardtaal.
  4. Zoals uit de bovenstaande definities blijkt, betekent een geografisch of stilistisch label als 'in BN' of 'informeel', zonder verdere toevoeging, dat de variant in kwestie volgens de redactie, op basis van de beschikbare informatie, als deel van de standaardtaal kan worden beschouwd. M.a.w. als een geografisch of een stilistisch label is toegekend (of beide, dus, maar geen andere) behoort het element tot de standaardtaal.
  5. Als er aanwijzingen zijn dat een beschreven variant in het Nederlandse, Belgische of Surinaamse Nederlands (misschien) niet tot de standaardtaal kan worden gerekend, wordt dat expliciet gesignaleerd door middel van de sublabels '-ST' (geen standaardtaal) of 'ST?' (onduidelijk of dit standaardtaal is of niet): 'in NN/BN/SN: -ST', 'in NN/BN/SN: ST?'. [..] Dezelfde sublabels '-ST' en 'ST?' kunnen worden gebruikt in combinatie met de stilistische labels 'formeel' en 'informeel'. Een combinatie als 'informeel: ST?' betekent dan dat de variant in kwestie geregeld wordt gebruikt in een informeel register maar dat niet duidelijk is of hij (al) als deel van de standaardtaal kan worden beschouwd. Hier zit het goed fout. In punt 1, 2 en 3 wordt duidelijk aangegeven dat elementen gemerkt met bv. 'in BN' of 'informeel' tot de standaardtaal behoren. In punt 4 wordt al twijfel gezaaid; behorend tot de standaardtaal geldt enkel zonder verdere toevoeging. Hier in punt 5 blijkt dat de toevoeging van '-ST' of 'ST?' betekent dat het element niet of 'eerder niet' behoort tot de standaardtaal.

Ik zie meerdere mankementen (BN?):

  • Er is geen eenduidig label dat zegt dat een element tot de standaardtaal behoort; je moet dit uit andere labels afleiden.
  • Punt 1, 2 en 3 zijn op zich waardeloos, vermits ze worden tegengesproken door 4 en 5.
  • De kwalificatie 'ST?' is op zich ook waardeloos om uit te maken of een element standaardtaal is of niet. Aan een kwalificatie "onduidelijk of dit standaardtaal is of niet" hebben we niets, want dat betekent zoveel als misschien wel standaardtaal, en misschien niet.
  • Wie punt 1 of 2 leest, en de rest niet, kan besluiten dat het gewraakte voorbeeld 11 in ANS sectie 29.4: 'in BN, informeel, -ST' tot de standaardtaal behoort!!

Een basale fout: de bepaling van het standaardtalig karakter is gebaseerd op een foutieve procedure.

Standaardtaalwijzigingen (2)

Waar het echter om gaat: hoe komen taalwijzigingen terecht in de standaardtaal? Dit staat immers los van de foutieve procedure, en die pagina van de ANS geeft daar geen enkele informatie over. Mijn desbetreffende vraag aan de ANS is niet beantwoord; wat betekent dat? Weet daar niemand meer hoe de taalnorm wordt gewijzigd? Kan elke individuele taalkundige met toegang tot de ANS vrijelijk labels toekennen? Dat zou mij sterk verbazen, en zeker met de foutieve procedure van hierboven zou dat niet goed komen. Of is er toch een instantie die de labeling moet goedkeuren, wat mij logisch zou lijken in het kader van het beheer van de taalnorm? Of is er sinds de wijzigingen van april '21 helemaal geen sprake meer van een 'taalnorm'? Ik vraag het nog eens na bij de ANS.

Beste ANS,
De site en de teksten waarnaar u refereert heb ik bekeken. Ik vond geen antwoord op mijn vraag
(zie hoger), maar misschien was die niet heel duidelijk. De ANS bevat deze pagina waar meer uitleg wordt gegeven over de standaardtaal. Daar worden de labels beschreven die aangeven wat al dan niet standaardtaal is, rekening houdend met geografische en stilistische kenmerken. Ik wilde graag weten hoe een taalelement of fenomeen in de standaardtaal geraakt, maar misschien moet ik een onderscheid maken: (scheiding van aspecten :-)
(a) door wie en vooral hoe wordt beslist wanneer een taalelement, een uitdrukking, een voorbeeld e.d. in de ANS wordt opgenomen?
(b) door wie en vooral hoe worden de labels toegekend aan taalelementen in de ANS?
Kunt u daar meer over zeggen, of mij desnoods verwijzen naar een andere bron? Met dank bij voorbaat.
De splitsing in (a) en (b) lijkt de vraag misschien complexer te maken, maar is m.i. toch nuttig, omdat het wel degelijk gaat om twee verschillende aspecten, waardoor de antwoorden eenvoudiger worden. Hopelijk. Afwachten. Of ze eraan uit kunnen...

Een paar dagen later volgt het antwoord van de ANS:

De ANS-redactie probeert zo goed mogelijk te beschrijven welke vormen en constructies onderdeel zijn van de standaardtaal, op basis van bestaande taalkundige literatuur, (beperkt) eigen corpusonderzoek, en taaladviesbronnen; zie deze passage uit Over de ANS:

"[Er] is geprobeerd om een zo betrouwbaar mogelijke eerste indicatie te geven van de mate waarin nationale varianten als standaardtalig mogen gelden. De redactie heeft zich daarbij gebaseerd op (a) gebruiksdata uit bestaand onderzoek, (b) eigen verkennend onderzoek in representatieve corpora zoals het SoNaR-corpus en het Corpus Hedendaags Nederlands, en (c) de inschatting van de standaardtalige status van varianten door instanties als Taaladvies.net, die geregeld ook enquêtes uitvoeren naar de perceptuele status van varianten als wel of niet standaardtalig. De redactie ziet de labeling van de status van nationale varianten uitdrukkelijk als een lopende zaak, waarbij labels te allen tijde kunnen worden bijgesteld op grond van nieuwe betrouwbare data."

Enkele bedenkingen:

  • De uitdrukking "een zo betrouwbaar mogelijke (?) eerste (?) indicatie" wijst niet op een gecontroleerd proces. Blijkbaar zijn sommige indicaties niet helemaal betrouwbaar, en mogelijk zelfs voorlopig; de bruikbaarheid is dus allesbehalve gegarandeerd.
  • De indicatie betreft de mate waarin een element als standaardtalig mag gelden. Ik veronderstel dat dit gaat over de labels '-ST' en 'ST?', die geen uitsluitsel geven; zie ook de kritiek op de labels hierboven.
  • Het begrip 'standaardtalig' is wazig; waarom niet 'standaardtaal'? Ook 'mogen' doet hier vreemd aan. Vergeleken met "is standaardtaal" is "mag gelden als standaardtalig" bijzonder kneedbaar.
  • Dit is blijkbaar de enige beschikbare uitleg over hoe de standaardtaal wordt beheerd, volgens de ANS zelf.

Mijn conclusie, na deze bevestiging van mijn vrees door de ANS zelf: er is geen procedure, "de redactie" doet haar goesting, op een ongecontroleerde basis van naar eigen goeddunken geraadpleegde bronnen, en uit de online ANS is absoluut niet af te leiden wat nu eigenlijk standaardtaal is en wat niet. In feite is het Standaardnederlands daarmee al begraven.

Die pagina van de ANS beschrijft ook wat geschiedenis, met o.m. de hoofdredacties van vorige perioden, maar niet de actuele. De pagina is laatst gewijzigd in april 2021, ten tijde van de ANS-heisa dus, door T. Colleman, J. De Caluwe, W. Haeseryn, R. Boogaart, F. Landsbergen en J. Van Hoorde. Hoger, bij punt 3.1 Werkpakket taalvariatie, lezen we dit:

In het werkpakket taalvariatie werd gereflecteerd over de behandeling van taalvariatie en werd een voorstel ontworpen voor een nieuw labelsysteem dat tegemoet zou komen aan de hierboven genoemde behoefte om in de grammaticale beschrijving meer recht te doen aan variatie binnen het Standaardnederlands. Het voortouw daartoe werd genomen door Johan De Caluwe en Timothy Colleman (beiden Universiteit Gent), met nauwe betrokkenheid van verschillende andere leden van het kernteam met relevante expertise in de variatielinguïstiek.

In diverse blogartikelen van voorjaar '21 bleek Timothy Colleman één van de voortrekkers te zijn van de heisa; zie Algemene Nederlandse Communicatiekunst en Algemene Nederlandse Spraakverwarring. Anderzijds was het Ton Van der Wouden die het vuur aan de lont stak in De Taalpost 2282 (de betrokken bijdrage "nooit geen kan volgens de vernieuwde ANS" is blijkbaar verwijderd?!) en een wijziging aanbracht in de ANS-sectie 29.4 over de meervoudige ontkenningen, waarin de noemen/heten kwestie in voorbeeld 11 terechtkwam. Beide personen zijn met elkaar verbonden in de sectie Hitteschild van artikel Algemene Nederlandse Communicatiekunst. Dat dezelfde personen betrokken zijn bij het installeren van onduidelijkheden in de ANS geeft uiteraard te denken.


Het gevaar van basale fouten

In een eerder blogartikel Taalperikelen, reageerde een taalkundige en literatuurdocent tegen "de valse premissen en ideologische strijd van de variatielinguïsten"; zie de sectie Geef mij maar een norm. Had hij gelijk? Of is het hele probleem, zoals zo dikwijls, toch een gevolg van basale fouten (de kern van deze blog)? Ik zie er twee.

Ontbrekende procedure – Volgens mijn relaas hierboven is er geen procedure die bepaalt of een taalelement al dan niet bij de standaardtaal hoort. Bovendien kunnen de labels niet eens dienen om die status eenduidig te registreren (zie hoger). Met als onmiddellijk gevolg dat het Standaardnederlands niet (meer) gedefinieerd is. In die omstandigheden zijn conflicten uiteraard onvermijdelijk, want mensen hebben nu eenmaal een referentie nodig om een oordeel te kunnen vellen. Als je de bomen van de heuvel haalt, krijg je grondverschuivingen.

Vlag-en-ladingprobleem – Voor zover die referentie nog gewenst wordt… De ANS heeft blijkbaar geen probleem met de actuele onduidelijke toestand waarin redacteuren op eigen initiatief stokebrand spelen, beweren dat er geen regels zijn, en het intransitief gebruik van 'noemen' ondersteunen. Ik heb een donkerbruin vermoeden dat het verschil tussen de begrippen "technische norm" en "sociale norm" hier aan de basis ligt. Dan zou het zomaar kunnen dat bepaalde taalvariatielinguïsten, die het Standaardnederlands als sociale norm bestrijden (een strijd die m.i. al lang gestreden is), in de clinch gaan met taalgebruikers die de noodzaak inzien van het Standaardnederlands als technische norm. Eén en ander lijkt bevestigd te worden door het feit dat variatielinguïsten nog steeds ijveren voor een "norm voor de tussentaal" (recent nog, in februari 2023, in Laat mensen een norm volgen die ze kunnen en willen halen); immers, een technische norm voor de tussentaal is onmogelijk, wegens de variabiliteit, dus moet de sociale norm bedoeld zijn.

Het ontbreken van een procedure, en het op één hoopje gooien van de technische en de sociale norm, zijn basale fouten die de standaardtaal als basis en kader voor taalvariatiebeleid volledig tenietdoen. En als een richtlijn wegvalt ligt de weg open voor eindeloze ideologische meningsverschillen, en dat is ten nadele van alle taalgebruikers die houvast zoeken, en in het bijzonder van anderstaligen en nieuwkomers. Gezien de ervaringen sinds april 2021 lijkt het niet uitgesloten dat de linguïsten met opzet de standaardtaal ondergraven, om vervolgens de tussentaal te promoten, niet beseffende dat de standaardtaal een technische norm is, en de tussentaal een sociale. Een andere mogelijkheid is dat de procedure voor aanpassing van de standaardtaal op één of andere manier is genegeerd geraakt, en linguïsten per toeval en bij gebrek aan technisch inzicht kiezen voor een disfunctioneel labelsysteem, daarmee de bomen van de helling halend. Dan zou het zomaar kunnen dat goedbedoelde acties van bepaalde taalvariatielinguïsten door anderen worden gezien als tekenen van een ideologische strijd. Ik denk dat ik die tekenen ook heb gezien, maar ik zie daarnaast ook dat een procedure ontbreekt, of daar lijkt het toch sterk op.

De eenvoudigste aanpak in dat conflict is dan ook de herstelling van de procedure, en de verbetering van het labelsysteem. Zou de Raad voor Nederlandse Taal en Letteren hierover een mening hebben? Of de Parlementaire Commissie? Ik ga nog eens op onderzoek.


Wordt vervolgd.