Normen en taalevolutie

Dit blogartikel beschrijft de poging van een individu om een absurditeit te laten verwijderen uit de eerbiedwaardige Algemene Nederlandse Spraakkunst, kortweg ANS; Cervantes achterna. Tegelijk is dit een analyse van de waarde die de standaardtaal tegenwoordig nog heeft in het taallandschap. Hieronder informatie uit mails en websites in schuinschrift, en commentaar daarop in klein groen.

Dit artikel werd oorspronkelijk gepubliceerd half november '23. Sindsdien zijn er nog enkele grote stappen gezet in dit verhaal. Een conclusie volgde einde januari '24 (sectie 14, zie de leeswijzer hieronder), vandaar een vernieuwde publicatie. Daarna dook informatie op over de vermiste procedure voor het bijwerken van de standaardtaal (sectie 15); de procedure zelf is overigens nog niet terecht. Ook de raadpleging van een vermaard taalexpert (sectie 16) bracht geen zoden aan de dijk.

Mijn eerste analysen van taalperikelen dateren van '21 (zie de diverse verwijzingen in de tekst hieronder), maar de perikelen waren zo'n 15 jaar geleden al bezig, en ze woekeren nog steeds verder, ten koste van het Standaardnederlands, hoewel ze m.i. op een misverstand berusten. Ik hoop met dit bijgewerkte artikel een basis te leggen voor de oplossing van dit prangend sociotechnisch probleem.


De aanleiding

Het tot nader order foutieve gebruik van noemen i.p.v. heten in de uitdrukking "hoe noemt gij?" is in deze blog al meermaals aan bod gekomen. De ANS of Algemene Nederlandse Spraakkunst is een bron van de Taalunie, die kan dienen als referentie in taaldiscussies. Laat daar nu, in de ANS sectie 29.4, voorbeeld 11, dit foutieve gebruik letterlijk geschreven staan. Een eerder initiatief van mij om na de ANS-heisa in 2021 enkele BV's te verzamelen om een gezamenlijke standpunt te formuleren en een correctie voor te stellen aan de Taalunie, is indertijd niet doorgegaan, door een tekort aan animo en een teveel aan andere activiteiten. Het leven zoals het is.

We spoelen weer vooruit naar vandaag (12-11-2023). Enkele dagen geleden schrok ik mij een hoedje bij een dagelijkse activiteit, het invullen van het kruiswoordraadsel in De Standaard. Bij de omschrijving 'noemen' bleek het woord 'heten' te horen. Dit volstond als trigger om toch nog eens in actie te schieten.


Leeswijzer

Uiteindelijk is dit een lang verhaal geworden, dat je niet eventjes tussen de soep en de patatten leest. Wie zich wil concentreren op de noemen/heten kwestie leest best de secties 1 en 4, dan het achtergrondartikel Van ik heet Jan tot ik noem Jan, en dan 6. Adviezen en reacties van de Taalunie vind je vooral in 5, 6, 7, 8, 11, 12 en 15. Meer over standaarden en normen staat in 2, 3, 9, 10, 13 en 16. In sectie 14 staat de conclusie, die daarna, jammer genoeg, niet meer gewijzigd wordt.

Hier en daar wordt in de tekst verwezen naar andere achtergrondartikelen:
Taalnorm, taalwerkelijkheid en taalgevoel, dat toont hoe linguïsten onderwijspersoneel voor hun kar willen spannen, de taalnorm negerend;
De RNTL en inclusief taalgebruik, over de ambitie van de Raad voor Nederlandse Taal en Letteren om diverse al dan niet vermeende mistoestanden in de maatschappij aan te pakken via het taalbeleid;
Taalwetenschappers en taalevolutie, waarin een taalkundige verklaring wordt gezocht voor een verspreking van een bekende schrijfster;
Laat mensen een norm volgen die ze kunnen en willen halen, waarin een hardnekkige taalkundige pleit voor een norm voor de tussentaal.

De secties (de nummers zijn koppelingen):

1 – Een stand van zaken
2 – Een vlag-en-ladingprobleem met de term norm
3 – Een taalstandaard
4 – Het gewraakte voorbeeld, en waarom het niet deugt
5 – Enkele vragen aan de Taaladviesdienst (NL) van Onze Taal
6 – De antwoorden van de Taaladviesdienst
7 – De mening van het Team Taaladvies (BE)
8 – Een bericht aan de ANS en haar antwoord
9 – Over standaardtaalwijzigingen
10 – Het gevaar van basale fouten
11 – Het standpunt van de RNTL
12 – De Interparlementaire Commissie
13 – Standaard of norm?
14 – Een voorlopig finale conclusie
15 – De baas van het Nederlands
16 – Een expert aan het woord


1 – Hoe zit het nu weer?

Op de advieswebsite taaladvies.net van de Taalunie, is de bijdrage over noemen/heten duidelijk: noemen is een naam geven, heten is een naam hebben, en het zijn dus geen synoniemen. Bijgevolg creëren we een vlag-en-ladingprobleem als we het woord 'noemen' gebruiken voor het begrip 'een naam hebben'. De pagina Over Taaladvies.net is overigens ook de moeite van het lezen waard. Onder meer:

De verstrekte taaladviezen hebben geen kracht van wet of ander bindend karakter. Taaladvies.net schrijft dus niets voor, maar biedt handvatten voor de vraag wat als standaardtaal beschouwd wordt en wat niet. De teksten beschrijven de taalnormen zoals die door een voldoende grote meerderheid Nederlandstaligen worden aanvaard.

Er is wel sprake van taalnormen, maar een definitie wordt niet gegeven. De beschrijving van noemen/heten lijkt mij een taalnorm. En wat is standaardtaal?

We verstaan onder de standaardtaal het Nederlands dat algemeen bruikbaar is in het publieke domein, dat wil zeggen in alle belangrijke sectoren van het openbare leven, zoals het bestuur, de administratie, de rechtspraak, het onderwijs en de media. Anders uitgedrukt: standaardtaal is het Nederlands dat algemeen bruikbaar is in contacten met mensen buiten de eigen vertrouwde omgeving (in zogenaamde secundaire relaties). Woorden, uitdrukkingen, uitspraakvormen of constructies die standaardtaal zijn, zijn dus in principe zonder problemen bruikbaar in de genoemde sectoren en situaties. Dit is de korte uitleg. De lange uitleg is even interessant, maar wat ik daarin mis is een beschrijving van het proces waardoor taalelementen in de taalnorm geraken, m.a.w. de aanduiding 'standaardtaal' krijgen van Taaladvies. Ook de wisselwerking tussen de zgn. spraakmakende gemeente en de standaardtaal is onduidelijk.

Het verschil tussen noemen en heten heeft te maken met overgankelijkheid, een taalkundige term die aangeeft of bij het werkwoord een lijdend voorwerp hoort (overgankelijk) of niet (onovergankelijk). Ook hier geeft Taaladvies.net een goede uitleg, waar wordt beschreven dat bepaalde overgankelijke werkwoorden soms ook onovergankelijk gebruikt worden. Daar worden enkele voorbeelden van gegeven, zoals ontbreken/missen, dat ik al vermelde in een sectie over noemen/heten in een blogartikel over de vermeende wijzigingen van de ANS, voorjaar 2021. Blijkbaar is de uitdrukking "er mist iets in de soep" standaardtaal in Nederland, maar niet in België, en is "ik ontbreek zout in de soep" een regionaal gebruik in (Oost-?)Vlaanderen, maar geen standaardtaal. Dit geeft meteen aan dat gebruik tegen de richtlijnen in, in twee richtingen kan gaan. In "ik noem Jan" wordt noemen onovergankelijk gebruikt (i.p.v. normaal overgankelijk), en in "ik heet u Jan" wordt heten overgankelijk gebruikt (i.p.v. normaal onovergankelijk). De ontbreken/missen kwestie geeft ook aan dat het al dan niet standaard karakter regionaal gebonden kan zijn. Dat daarnaast sommige werkwoorden op beide manieren kunnen gebruikt worden, zoals wijzigen en veranderen, maakt het er niet eenvoudiger op.

De perceptie van deze aspecten kan bovendien ook nog eens verschillen van persoon tot persoon. Ik zal zelf nooit zeggen dat ik iets ontbreek, maar wel dat iets mist (en vervolgens corrigeren). Met een uitdrukking als "de kalender wijzigt" heb ik eerst geen probleem, maar als ik daarover nadenk ben ik wel geneigd te concluderen dat een kalender zelf niks kan wijzigen, maar wel kan veranderen (hoewel met dezelfde twijfel), of kan gewijzigd worden (zonder twijfel). De uitleg van Taaladvies.net maakt in feite duidelijk dat dit geval niet bepaald evident is. Anderzijds val ik eerder dood dan "hij noemt Jan" te zeggen, terwijl de meeste van mijn Pajottenlandse streekgenoten die aversie niet delen, integendeel, en ik merk tot mijn afgrijzen dat dit gebruik ook in mijn Limburgse heimat doordringt. Nu is het verschil tussen wijzigen en veranderen alles behalve duidelijk, dat tussen missen en ontbreken lijkt mij al duidelijker (hoewel Taaladvies toch wijst op een afwijkend gebruik in Nederland), en persoonlijk zie ik bij noemen en heten geen enkele twijfel, en daar is ook Taaladvies zeer duidelijk over (noemen/heten staat ook niet in de voorbeeldlijst van speciale gevallen).

Maar het is niet zozeer de taalnorm die mij aanzet tot reactie, wel het aspect betekenis. Als iemand zegt dat er iets mist of iets wijzigt, weet je dadelijk wat er bedoeld wordt, maar bij "ik noem Jan" is de betekenis nog niet duidelijk, omdat er nog iets achter kan komen, bv. "ik noem Jan een aap". Het onovergankelijk gebruik van noemen i.p.v. heten gaat helemaal tegen de norm in (voor wie die kennen) en creëert daardoor een betekenisprobleem dat de communicatie verstoort, wat die andere gevallen niet doen. Dat 'noemen' onovergankelijk wordt gebruikt vind ik een probleem; dat dit gebruik meer en meer onvergankelijk lijkt te worden vind ik bijzonder jammer.


2 – Normen

Ik vrees dat er over het begrip 'norm' een groot vlag-en-ladingprobleem heerst in de linguïstiek. Op Wikipedia vind je voor 'norm' meerdere betekenissen, met o.m. norm als standaard, en norm in de sociologie:

  • StandaardEen norm of standaard is een document met erkende afspraken, specificaties of criteria over een product, een dienst of een methode. Standaarden kunnen vastgelegd worden binnen een bedrijf of organisatie, binnen een consortium van organisaties of door erkende standaardisatieorganisaties.
  • SociologieEen norm is een vertaling van de onderliggende waarden van een groep of samenleving in concrete gedragsregels en voorschriften. Dit kan zijn vastgelegd in bijvoorbeeld rechtsregels, maar het kunnen ook ongeschreven regels zijn. Daarmee sturen normen mede het sociaal handelen, omdat mensen veelal onbewust hun gedrag aanpassen aan de normen van de situatie en de sociale rollen die zij verpersoonlijken.

Nu is in de heisa die door linguïsten werd aangestoken in 2021 regelmatig sprake van een 'norm voor de tussentaal'. In de visietekst van de Taalunie uit 2003 komt de term 'tussentaal' nog niet voor (!), in die van 2019 wél, via Vlaamse invloed (in Nederland gebruikt men eerder de minder beladen term 'omgangstaal'), waarbij de beschrijving duidelijk steunt op een reactie tegen een al dan niet vermeende standaardtaalideologie in Vlaanderen. Ook in een recentere bijdrage van dezelfde Vlaamse influencer, naar aanleiding van berichten in de media over het gebruik van tussentaal in VRT-programma's, is letterlijk sprake van 'een realistische norm voor gesproken Nederlands'. De subtitel van de podcast (zie de analyse): "Laat mensen een norm volgen die ze kunnen en willen halen". Het lijkt mij intussen duidelijk dat hier de 'sociale norm' bedoeld wordt, en niet een standaard, vermits (1) een standaard voor tussentaal onmogelijk kan gedefinieerd worden, gezien de vele variaties, en (2) een tweede standaard, naast het Standaardnederlands, ex absurdo is uitgesloten.

De spanning tussen het gebruik van de term 'norm' als enerzijds 'sociale norm' en anderzijds 'standaard' doet geen goed aan het taalbeleid. Om er zelf niet over te struikelen zal ik het verder hebben over een 'sociale norm' en een 'technische norm', die laatste in de functie van 'standaard'. Dat er in de vorige eeuw een standaardtaalideologie zou geheerst hebben, die wilde dat iedereen Standaardnederlands zou spreken, wil ik zelfs niet aanvechten; ik herinner mij nog het BRT-programma "Voor wie haar soms geweld aandoet". Maar sommige taalvariatielinguïsten lijken ervan uit te gaan dat Standaardnederlands nog steeds wordt beschouwd als de sociale norm (wat m.i. al lang niet meer het geval is), en willen verkrijgen dat de tussentaal de sociale norm wordt. Omwille van het vlag-en-ladingprobleem (nl. wat wordt precies bedoeld met 'norm'?) doet dit echter afbreuk aan de functie van het Standaardnederlands als technische norm. Als Standaardnederlands niet meer de 'norm' (sociaal?) mag zijn, dan kan je ook de beschrijvingen van de Taalunie, van noemen/heten en andere standaardtaalelementen, niet meer beschouwen als 'norm' (alhoewel technisch?).

Maar het kan anders. De eerste noodzaak is het oplossen van het vlag-en-ladingprobleem, door de blote term 'norm' in deze discussies niet meer te gebruiken, maar wel 'sociale norm' en 'technische norm'. Vervolgens kunnen we stellen dat Standaardnederlands niet meer de sociale norm is (rabiate ABN-aanhangers hoor je niet meer), maar wel de technische norm. En vermits er maar één technische norm kan zijn, moet dan ook het idee van een technische norm voor de tussentaal losgelaten worden. De sociale norm daarentegen is niet meer het Standaardnederlands, maar de afwisseling van standaardtaal met tussentaal of dialect, afhankelijk van de omstandigheden.


3 – Een taalstandaard

Technische norm

Helaas is daarmee niet alles opgelost. Immers, wat is een technische norm, en vooral wat is er geen? Is een woordenboek een technische norm, of Het Groene Boekje, of de ANS…?

  • Het beste voorbeeld van een technische norm is het Groene Boekje, met daarin de officiële spelling van woorden. Dit is de richtlijn voor spelling bij de overheid en in het onderwijs. 'Richtlijn' wil zeggen dat je wordt verondersteld deze spelling toe te passen, maar buiten de overheid en het onderwijs kun je er sonder veel riziko van afweiken (technisch gezien toch, sociaal is wat anders).
  • De ANS, die de grammatica beschrijft, zegt over zichzelf: De ANS gaat principieel beschrijvend te werk, dat wil zeggen dat het niet de bedoeling van de redactie is om voor te schrijven hoe iets moet, maar om de vormen en constructies die in het taalgebruik voorkomen, te registreren en te bespreken. De ANS in zijn geheel kan dus niet gezien worden als een technische norm.
  • Een woordenboek combineert elementen van het Groene Boekje en van de ANS.

De ANS vertoont twee grote nadelen.

  • Omdat in de ANS zowel standaard als niet-standaard vormen en constructies worden opgenomen, is de ANS op zich niet bruikbaar als technische norm. Je zou wel alle elementen die als 'standaard' zijn gekenmerkt kunnen beschouwen als dusdanig, maar de vermenging zorgt voor verwarring bij lezers van de ANS, en vermoedelijk ook bij redacteurs. De manier waarop het kenmerken gebeurt is bovendien niet sluitend. Dit knaagt aan de betrouwbaarheid van de ANS als referentiemateriaal, en een zwakke referentie leidt altijd tot divergentie.
  • De ANS levert hier en daar ook adviezen, en zou dat beter niet doen, omdat dit wringt met het louter beschrijvende karakter, en de kans op tegenspraak met andere adviesbronnen reëel is. De functies beschrijving en advies zouden beter strikt gescheiden blijven. Dat de aanduiding van standaard en niet-standaard elementen ook kan gezien worden als een advies is een deel van het probleem.

Standaardtaal

We beschouwen het als normaal dat Nederland en Vlaanderen hun eigen standaardtaal hebben. Dan zou het ook beter zijn om dat onderscheid duidelijker te maken in de ANS. Het grootste deel van de woordenschat en grammatica is gemeenschappelijk; dan lijkt het mij ook logisch om de gemeenschappelijke en specifieke delen eenduidig te beschrijven als gemeenschappelijke en specifieke standaarden, en de afwijkende elementen in aparte secties op te nemen, in plaats van hier en daar de onduidelijke notering '-ST' toe te voegen. Maar meestal zijn dergelijke systemen complexer dan het lijkt, dus mijn ideeën op dit punt zijn mogelijk niet zonder meer toepasbaar.

De uitleg over de standaardtaal bevat nog een eigenaardigheid die neerkomt op de basale fout parallelle processen. Taaladvies.net:

De standaardtaal is geen geconstrueerde taal, maar een levende taalvariëteit, die vanzelf tot stand komt door een samenspel van maatschappelijke factoren en die gesproken en geschreven wordt door mensen met een zeker prestige in de samenleving. Die groep mensen wordt de spraakmakende gemeente genoemd.

Dat de standaardtaal geen geconstrueerde taal is, terwijl de taalnorm wel geconstrueerd is, valt al moeilijk te rijmen. Elke taal leeft inderdaad, en groeit op een organische manier. Nu zijn organisch groeiende dingen ook vatbaar voor schimmels en woekeringen; mogelijk is dát voor sommigen de oorsprong van de aantrekkingskracht van het Latijn. De bovenstaande paragraaf lijkt te zeggen dat het de spraakmakende gemeente is die de taalevolutie bepaalt. Die groep is echter zodanig amorf dat wat daaruit komt niet zonder meer geschikt is voor opname in een taalnorm, waarin je immers geen conflicten kan toelaten, laat staan schimmels en woekeringen. Als taalgebruiker wordt je geconfronteerd met aan de ene kant een min of meer vaste taalnorm, aan de andere kant een beweeglijke spraakmakende gemeente, en daartussen diverse adviesdiensten (zie ook te veel vlaggen).

Taalbeheer

De organisatie van het beheer van de Nederlandse taal vertoont diverse basale fouten (zie andere blogartikelen onder het label Taalkwestie). De onduidelijke lijn omtrent taalwijzigingen en de rol van de taalnorm heeft tot gevolg dat de standaardtaal meer en meer bedolven raakt onder de neiging bij taalvariatielinguïsten om meer belang te hechten aan ongebreidelde taalvariatie dan aan de stabiliteit van een communicatiemiddel; het ondergraven van de taalnorm lijkt daarbij te horen. Dat taalvariatielinguïsten bovendien het degelijke prestige van de spraakmakende gemeente willen vervangen zien door het coole prestige van de tussentaal maakt het nog complexer.

Nog een mooi voorbeeld is het geval hun hebben, een Nederlandse afwijking die qua maatschappelijke impact vergelijkbaar is met het Vlaamse 'noemen/heten' probleem. Ook 'hun hebben' (of 'hun' als onderwerp) blijkt steun te krijgen van taalwetenschappers, zelfs in de persoon van de voormalige algemene secretaris van de Taalunie (die begin 2020 afscheid nam); dat zijn opvolgster "zal bijdragen aan de groei van een inclusief en creatief Nederlands" lijkt mij geen geruststelling. Ik fileer de casus 'hun hebben', zie Taalnorm, taalwerkelijkheid en taalgevoel (waarin linguïsten gaan woelen in het onderwijsveld), en vraag mij af wat er is gebeurd met de procedure die taalwijzigingen moet aanbrengen in de standaardtaal. Ik sta ook stil bij de onrust onder taalgebruikers, die veroorzaakt wordt door het activisme van bepaalde taalwetenschappers, dat naar ik vrees is doorgedrongen tot de top van de Taalunie (als het al niet van daaruit komt). Dat wordt min of meer aangetoond in De RNTL en inclusief taalgebruik, de filering van een adviesbrief van de Raad voor Nederlandse Taal en Letteren, die fungeert als adviesorgaan voor de Taalunie.


4 – Het gewraakte voorbeeld

Voor alle duidelijkheid nog even het betreffende voorbeeld 11 in ANS 29.4.
– De inleiding: "in informeel Belgisch-Nederlands treffen we nog een ander type meervoudige ontkenning aan, met nie(t) meer als tegenhanger van standaardtalig meer". Ik veronderstel dat "informeel Belgisch-Nederlands" normaal geen plaats heeft in de ANS (de ANS zou te klein zijn :-), en dat de meervoudige ontkenning deze toevoeging moet verantwoorden. Wat die "niet meer als tegenhanger van standaardtalig meer" daar doet is onduidelijk, vermits "niet meer" ook standaardtaal is. 
– De voorbeeldzin: "dus 't stad gaat geen eigen IT-mensen niet meer hebben maar dat gaat Digipolis noemen (in BN, informeel: -ST)(Belgisch-Nederlands, informeel, niet-standaard)".

In het kader van de sectie over de dubbele ontkenningen vind ik dat een ongepast voorbeeld, om verschillende redenen:

  • De inleiding schept verwarring. Immers, 'meer' is geen ontkenning, en dan is 'nie(t) meer' ook geen dubbele ontkenning, dus waar slaat die 'tegenhanger' op?
  • Het onderwerp "'t stad" is niet meer of minder dan plat Antwerps (het gaat immers over Digipolis Antwerpen); wat doet dat dialect hier in de ANS??
  • De dubbele ontkenning waar het eigenlijk over gaat is "gee(n) .. niemeer", als in "hij heef(t) gee(n) werk niemeer" (Bilzers: "er hèt gee werrek nemee"). Hier is belangrijk dat 'niemeer' of 'nemeer' gezegd wordt in plaats van 'niet meer' (dat immers allesbehalve informeel Vlaams klinkt); zowel de inleiding als de voorbeeldzin negeren dat aspect.
  • Het vermelden van 'geen ….niet meer' (door het negeren van 'n(i)emeer') doet veronderstellen dat het hier gaat om een vermenging van "geen eigen mensen meer hebben" en "niet meer met eigen mensen werken"; een samentrekking van [geen meer] met [niet meer] is totaal verschillend van de dubbele ontkenningen die in de andere voorbeelden worden gegeven.
  • De bijzin "dat gaat Digipolis noemen" gaat in tegen de norm (de technische), heeft niets te maken met een dubbele ontkenning (!), en is hier bijgevolg niet op zijn plaats; vermits die bijzin evengoed (zelfs beter) weg kan, vermoed ik dat die met onzuivere bedoelingen is toegevoegd, of op zijn minst ondoordacht.
  • Het voorbeeld in zijn geheel is gekenmerkt als "in BN, informeel: -ST"; de geldigheid van dit kenmerk voor elk van de elementen de het voorbeeldzin is voor discussie vatbaar.

De ANS sectie 29.4 vertoont in zijn geheel nogal wat mankementen; hier een analyse. Het voorbeeld 11 is wel het meest absurde van de hele reeks. Mijn slecht karakter zegt mij dat, gezien de krakkemikkige omschrijving van de dubbele ontkenning, dit voorbeeld door variatielinguïsten werd toegevoegd om een goedkeuring van "dat gaat .. noemen" op termijn te ondersteunen. Ik breng nog even Timothy Colleman in herinnering, in De Morgen van 26-04-2021: "…al die grammaticale rijkdom wordt in de ANS beschreven. Doe er uw voordeel mee!". De rest van het verhaal staat in het artikel Algemene Nederlandse Spraakverwarring. Voor wie denkt dat ik zwans: zeker lezen.


5 – Vragen aan de Taaladviesdienst (NL)

Ik leg het probleem per mail voor aan de taaladviesdienst van de Taalunie.

In het voorjaar van 2021 werd in Vlaanderen hevig aan de taalboom geschud door enkele taalvariatielinguïsten. Dat leek mij een analyse waard, en ik schreef daarover dit artikel (u hoeft dit niet te lezen) in mijn blog, die in feite draait om de invloed van basale fouten bij kleine en grote maatschappelijke problemen. Kort daarna kwam een tweede artikel, waarin ik het o.m. heb over de meervoudige ontkenningen zoals beschreven in de ANS sectie 29.4. Voorbeeld 11 in die sectie gebruikt "noemen" in de plaats van "heten", wat mij indertijd op mijn paard zette. Ik gaf mijn analyse in een sectie Noemen en heten, die u best wel bekijkt, omdat ze mijn vraag ondersteunt.

Najaar '21 verschenen opnieuw diverse artikelen in de Vlaamse media, die zich leken te keren tegen taalpurisme en -puristen, met een derde blogartikel als resultaat. Ik had de indruk dat verschillende taalvariatielinguïsten de noemen/heten-fout wilden normaliseren. In januari '22 volgde dan een (voorlopig?) laatste overzichtsartikel. Daarna heb ik nog geprobeerd enkele gezaghebbende personen warm te maken voor een voorstel aan de Taalunie om het "noemen"-voorbeeld uit ANS 29.4 te laten corrigeren, maar door een tekort aan animo en een teveel aan andere bezigheden is dat niet doorgegaan.

In het kruiswoordraadsel van De Standaard van vandaag 26-10-2023 wordt de beschrijving "noemen" gegeven voor het woord "heten", wat mij weer activeert. Deze keer richt ik mij tot de Taaladviesdienst met deze vragen:
– Wat vindt de Taaladviesdienst van het foutief gebruik van "noemen" in het voorbeeld 11 van ANS sectie 29.4?
– Kan de Taaladviesdienst verkrijgen dat dit voorbeeld wordt gecorrigeerd?
– Indien niet, waar kan ik mij wenden om een correctie te bepleiten?

Wel drie vragen ineens, dus ik riskeer ze niet allemaal beantwoord te krijgen.


6 – Het antwoord van de Taaladviesdienst

De Taaladviesdienst antwoordt 's anderendaags al, in proper Nederlands.

Het gebruik van 'noemen' in de betekenis 'heten' (het zogeheten onovergankelijk gebruik: zonder lijdend voorwerp) is behoorlijk gebruikelijk (klinkt behoorlijk positief) in de informele omgangstaal in België. Juist dát maakt dat we vinden dat het voorbeeld in de ANS niet veranderd hoeft te worden: er staat duidelijk bij dat deze zin uit informele Belgische spreektaal komt. Bovendien gaat het in deze zin niet om het gebruik van 'noemen', maar om het gebruik van 'niet' in combinatie met 'geen meer'. Dit is uiteraard kortzichtig. (1) Het is al onduidelijk of het kenmerk 'informeel' ook slaat op elk van de drie onderdelen, dus dit laat ruimte voor kwaadwillige interpretatie. (2) Wie graag wil bewijzen dat noemen mag gebruikt worden in de plaats van heten, zal dankbaar naar dat voorbeeld verwijzen, of dat nu de bedoeling was of niet. Voor de beschrijving van andere fouten in dit voorbeeld, zie hoger.

Of het onovergankelijke 'noemen' tot de standaardtaal in België gerekend kan worden is een onderwerp dat veel mensen (al aardig wat jaren) bezighoudt, en waar voor- en tegenstanders in te vinden zijn. Een beschrijvend taalkundige zal zeggen: dit gebruik komt veel voor en kan daarom niet worden afgekeurd. Woordbetekenissen zijn niet in beton gegoten en kunnen door de jaren heen veranderen: er kunnen betekenissen bij komen of verdwijnen, en betekenissen kunnen specifieker of juist algemener/breder worden. Een ander zal wellicht zeggen: het is geen standaardtaal, en dús mag het niet gebruikt worden. En dit is uiteraard onvolledig. Naast de taalkundigen die zeggen dat wat veel voorkomt niet kan afgekeurd worden, en de enkelingen die zeggen dat alleen de standaardtaal mag gebruikt worden, zijn er in Vlaanderen nog zowat 6.775.000 andere taalgebruikers die proberen zich onderling verstaanbaar te maken. Dat de noemen/heten kwestie veel mensen al aardig wat jaren bezighoudt zou een aanzet mogen zijn om er iets aan te doen, hetzij door het intransitief gebruik van 'noemen' officieel op te nemen in de standaardtaal (wat ik niet bepleit), hetzij door het officieel af te raden, en het zeker niet in voorbeelden in te lassen (!).

Efficiënte communicatie is niet gebaat bij een veranderend of variërend taallandschap, maar één onveranderlijke gemeenschappelijke taal is sociologisch gezien niet realistisch. De promotie van het ABN in Vlaanderen, in de jaren '50-'60, was vooral nuttig om van het Frans af te geraken, maar heeft niet geleid tot een veralgemeend gebruik van Standaardnederlands in Vlaanderen. Idem in Nederland, waar vanaf 1895 tot zowat 1970 het ABN als leidraad naar succes werd gezien. En zo gaat het in elk land; er is dan wel een landelijke standaard, maar voor het overige spreekt ieder individu zijn eigen taal. Niks aan te doen, tot spijt van NT2-nieuwkomers. Maar de landelijke standaard heeft wel zijn functie; in principe kan je daarmee overal terecht, en hij stabiliseert het taallandschap. Laat tussentalen maar borrelen; zolang er een duidelijke standaard is blijft communicatie altijd mogelijk, en is er een richtlijn voor twijfelgevallen. Maar schaf de standaard af, en de boel begint te woekeren. Als je de normen negeert lonkt de anarchie, los van het al dan niet afdwingen van die normen (en dat geldt op veel vlakken). Als je de bomen van de hellingen haalt krijg je grondverschuivingen.

De Taalunie is vooralsnog vrij streng: https://taaladvies.net/noemen-of-heten/. De betekenis 'heten' wordt echter al wel in enkele woordenboeken vermeld, met de opmerking dat dit Belgisch-Nederlands is en informeel dan wel niet-standaardtaal dan wel niet-algemeen. Die 'vooralsnog' doet mij vrezen dat deze medewerker van de Taaladviesdienst het (vooralsnog niet-standaard) intransitieve gebruik van 'noemen' even graag nog verder ziet uitbreiden, en mogelijk zelfs standaard ziet worden. Misschien is hij zelfs een taalkundige.

Een erg interessant artikel is dit stuk van Luc de Grauwe: https://www.anv.nl/tijdschrift/inhoudsopgaven/2017-2/heten-en-noemen/. Hierin worden meer voorbeelden genoemd van werkwoorden die dan eens overgankelijk/transitief worden gebruikt en dan weer onovergankelijk/intransitief – waarbij de ene keer de ene vorm tot de standaardtaal behoort en de andere keer de andere vorm. Het laat maar weer eens zien dat taal voortdurend in beweging is, en dat je altijd moet beseffen dat wat naslagwerken vermelden, eigenlijk alleen maar een momentopname is. Een eeuw geleden lagen de zaken anders, vijf eeuwen geleden nog weer anders, en ook in de toekomst zullen er taalverschijnselen zijn die we nu nog niet kennen of niet accepteren.

Ik heb overigens veel waardering voor het antwoord van de Taaladviesdienst, qua diepgang van de reactie, en qua correct taalgebruik (voor zover ik dat mag beoordelen). Ik dank de medewerker ook voor de verwijzing naar dat artikel van De Grauwe. Inderdaad interessant, en ik kon het fileren dan ook niet laten; zie Van ik heet Jan tot Ik noem Jan. Mijn bevindingen in grote lijnen:
– De Grauwe gebruikt 'transitief' en 'intransitief' als synoniemen voor 'overgankelijk' resp. 'onovergankelijk'.
– De Taalunie is duidelijk: noemen is een naam geven (overgankelijk), heten is een naam hebben (onovergankelijk).
– Ook het (on)overgankelijke gebruik van 'heten' wordt door De Grauwe hier en daar aangehaald; een verband met het onovergankelijke gebruik van 'noemen' wordt echter niet aangetoond.
– Het onovergankelijke gebruik van 'noemen' is afkomstig uit Zuid-West-Vlaanderen, en verspreidde zich al tot in Limburg.
– De combinatie van overgankelijk 'noemen' en onovergankelijk 'heten' zorgt voor een duidelijke betekenisoppositie die de communicatie ten goede komt (vermijding van een vlag-en-ladingprobleem). Anders gezegd: de combinatie van het onovergankelijke gebruik van 'noemen', naast het onovergankelijke gebruik van 'heten', verstoort de communicatie.

Daar voeg ik graag wat persoonlijke opmerkingen aan toe (zie ook de filering):
– Als we afwijkingen van de norm, zoals 'ik noem Jan', normaal vinden heeft het ook geen zin meer om een standaardtaal te willen definiëren.
– Taalvariaties kunnen diverse oorzaken hebben; daar één oorzaak uitpikken om iets anders mee te bewijzen leidt niet tot overtuigende conclusies.
– Linguïstische verklaringen voor taalkundige vergissingen veroorzaken taalinstabiliteit.
Indien niet akkoord, vooral zelf lezen. Zie ook de promotie van een nieuw begrip, de verledentijdsinfinitief, door welmenende linguïsten, in Taalwetenschappers en taalevolutie, waarin een taalkundige verklaring wordt gezocht voor een vreemde hersenkronkel van Connie Palmen.

Niemand kan bewust de taal veranderen of taalveranderingen tegenhouden. Ook Onze Taal niet, en zelfs de Taalunie niet. Zie hoger. Dit is een kwestie van stabiliteit willen of niet. De norm m.b.t. noemen/heten is duidelijk. Voorbeeld 11 van de ANS sectie 29.4 ondergraaft de stabiliteit daarvan. Gestuurde instabiliteit is niet wat een maatschappij nodig heeft. In het kader van deze blog kan je het ook zo zien: basale fouten veroorzaken communicatieproblemen (en daaruit volgende grotere ellende), dus die worden best zo veel mogelijk vermeden.

Op sociologisch vlak worden ons allerlei veranderingen opgedrongen, door gebeurtenissen en evoluties in de maatschappij en de economie, zoals verhoogde werkstress, ongelijkheid, immigratie, klimaatopwarming, en linguïstische reacties tegen een vermeende standaardtaalideologie. Die evoluties zijn begrijpelijk, maar daarom nog niet zonder meer aanvaardbaar. Variatielinguïsten vinden uiteraard verklaringen voor de verspreiding van het intransitief gebruik van 'noemen' (zeker als een affiche of een krantenartikel al volstaat om iets uit af te leiden) (zie de filering), wat echter niet uitsluit dat we het nadeel daarvan, nl. verhoogde communicatiestress, kunnen trachten te beperken. En dat doen we niet door het fenomeen alleen maar te beschrijven en normaal te vinden, wel door bv. de betekenisoppositie tussen transitief 'noemen' en intransitief 'heten' te verdedigen door intransitief 'noemen' op zijn minst te betreuren, en beter nog definitief te ontraden. En vooral geen voorbeeld in de ANS te zetten dat om een handvol verschillende redenen niet deugt (!!).

Zijn mijn vragen hiermee beantwoord?
– Wat vindt de Taaladviesdienst van het foutief gebruik van "noemen" in het voorbeeld 11 van ANS sectie 29.4?
>>
Die ziet daar blijkbaar geen graten in.
– Kan de Taaladviesdienst verkrijgen dat dit voorbeeld wordt gecorrigeerd?
>> Die wil dat blijkbaar niet eens proberen.
– Indien niet, waar kan ik mij wenden om een correctie te bepleiten?
>> Volgens de Taaladviesdienst blijkbaar nergens. Ik wil overigens in geen geval de taal veranderen of taalveranderingen tegenhouden; ik zou wel willen dat het absurde voorbeeld 11 van ANS 29.4 wordt gewijzigd of verwijderd.
Meerdere vragen ineens stellen leidt zelden tot volledige antwoorden, maar hier valt dat eigenlijk goed mee, in de veronderstelling dat de laatste paragraaf van het antwoord mijn vragen 2 en 3 afdekt, wat ik tussen de regels lees. Anderzijds lijkt de stellingname van de Taaladviesdienst wel te wijzen op een typisch sociolinguïstisch standpunt, waardoor te vrezen valt dat de dienst ongeremde evoluties belangrijker vindt dan stabiliteit in de communicatie (zie ook Taalwetenschappers en taalevolutie). Je gaat je afvragen waarom adviesdiensten worden opgezet…


7 – Het Team Taaladvies (BE)

Taaladvies.net gaat niet in op mijn bezorgdheden, dus probeer ik iets anders. Naast Taaladvies.net, dat verbonden is de Nederlandse organisatie Onze Taal, is er ook een Team Taaladvies van de Vlaamse overheid. Beide organisaties geven advies m.b.t. het gebruik van de Nederlandse taal, dus dit zijn parallelle processen, wat in feite nadelig is. Dat ik nu van het ene proces naar het andere ga is typisch voor parallelle processen: als het ene niet naar voldoening werkt kan je het andere gebruiken, waardoor ze beide nooit helemaal in orde geraken. In dit geval zou het zomaar kunnen dat beide adviesdiensten tegenstrijdige adviezen geven.

Ik vind online geen e-mailadres van het Team Taaladvies. Er is wel een contactformulier, dus gebruik ik dat even:

Ik zou graag een probleem voorleggen, en daarbij enkele koppelingen naar andere bronnen toevoegen, maar dit tekstkader biedt die mogelijkheid niet. Beschikt het Team Taaladvies over een e-mailadres dat ik kan gebruiken? Met dank bij voorbaat. Even afwachten nu.

Het antwoord komt 's anderendaags al:

U kunt uw vraag eventueel ook stellen via taaltelefoon@vlaanderen.be. We raden in het algemeen wel aan om indien mogelijk het vragenformulier te gebruiken.

Bij het (online) vragenformulier worden nog enkele verplichte en optionele gegevens opgevraagd; handig voor de onderlinge communicatie, allicht, vandaar de raad om het online formulier te gebruiken. Maar het tekstvak aanvaardt alleen platte tekst, dus geen koppelingen of bijgevoegde documenten, en dat beperkt het nut. Dat er wel een e-mailadres wordt meegedeeld is uiteraard positief; weinig is zo ergerlijk als een online chat. Tegelijk is die vrijgave onvermijdelijk, vermits de reactie van het Team Taaladvies via dat e-mailadres wordt verstuurd. Toch een ondoordachte procedure; het e-mailadres had evengoed gewoon op de site kunnen vermeld worden.

Hoe dan ook, ik blijk dit e-mailadres te kennen. Ik heb het nl. nog ooit gebruikt voor een gelijkaardige vraag; ik had er niet bij stilgestaan dat De Taaltelefoon en het Team Taaladvies twee benamingen zouden zijn voor één en dezelfde dienst; een vlag-en-ladingprobleempje dus. Mijn eerdere vraag, van december '21 (rond de tijd van de Linguïstenperikelen):

Ik ben bezorgd over de acties van taalvariatielinguïsten die proberen "hij noemt Jan" als normaal Nederlands te laten erkennen (zie ANS3 sectie 29.4 en de blog van deckersadvies.be). Is er een Vlaamse (of Nederlandse) dienst waar ik hiermee terecht kan? Of bepaalde personen die zich daarvoor kunnen interesseren?

Ook tóen een vlotte reactie van de Taaltelefoon:

Wij beschouwen noemen in de betekenis van heten nog altijd als foutief. Wij raden dan ook aan om Hij heet Jan te gebruiken. Zie ons advies op https://www.vlaanderen.be/taaladvies/noemen-heten. Op Taaladvies.net, de website van de Nederlandse Taalunie, vindt u een vergelijkbaar advies: https://taaladvies.net/noemen-of-heten. Opnieuw parallelle processen: niet alleen de behandeling van vragen kan in Nederland (taaladvies.net) of België (Team Taaladvies), ook de vaste online informatie is gesplitst in een Nederlandse en een Vlaamse versie. De regel is eenvoudig en duidelijk; er is dan ook weinig gevaar voor verwarring. De Vlaamse versie verwijst naar de Nederlandse, maar niet omgekeerd; minder duidelijk is of dit betekent dat de Nederlandse versie leidend is.

Voorbeeld 11 op https://e-ans.ivdnt.org/topics/pid/topic-16249591738792510 in de ANS is een zin die letterlijk uit het Corpus Gesproken Nederlands is overgenomen. Het Corpus Gesproken Nederlands is een verzameling van 900 uren gesproken Nederlands. Dat het gewraakte voorbeeld hieruit is genomen kan best zijn; de volgende vraag is dan hoe het er is in geraakt (en wie dat zomaar kan toevoegen?), en welke rare gevallen daar nog allemaal tussen zitten. De zin wordt gegeven als voorbeeld van een dubbele ontkenning (geen … niet meer) in een niet-standaardtalige context. Zie hoger: dit voorbeeld vertoont meerdere gebreken. Het is misschien wat ongelukkig dat er in de ANS een voorbeeldzin voorkomt waarin noemen foutief gebruikt wordt (op zijn minst ongelukkig, eerder onverantwoord), maar omdat de ANS aangeeft dat het om een voorbeeld met niet-standaardtalige elementen gaat (dat kenmerk is gegeven voor het hele voorbeeld, niet voor elk element daarin, dus dat zegt direct niets over noemen/heten), zien wij dit niet als een goedkeuring van dat gebruik (wij niet, variatielinguïsten mogelijk wel). In de standaardtalige voorbeelden in de ANS, zoals voorbeeld 8 op https://e-ans.ivdnt.org/topics/pid/ans200903lingtopic, worden noemen en heten op een correcte manier gebruikt. OK, maar dat doet niets af aan de 'ongelukkige' voorbeeldzin in ANS 29.4.

Ik repliceer 's anderendaags:

Wel bedankt voor de vlotte reactie, maar mijn vraag is niet beantwoord. Het gebruik van noemen en heten is mij duidelijk, maar ik vrees dat taalvariatielinguïsten op een slinkse manier proberen "hij noemt Jan" als correct te laten erkennen. Die vrees is gegroeid door mijn analyse van diverse teksten van de Taalunie en in de media, waarover ik enkele blogartikels heb gepubliceerd. Als u iets zou willen lezen, wil ik u graag verwijzen naar deze conclusie, en vooral de laatste paragraaf daarin. Ik zou hiermee verder willen gaan, en aan de betrokken autoriteiten willen duidelijk maken waar het probleem zit, om uiteindelijk die zinsnede uit de ANS te laten schrappen. Ik begrijp dat u die voorbeeldzin niet ziet als een goedkeuring van noemen i.p.v. heten (en dus niet van plan bent om verder iets te ondernemen), maar de variatielinguïsten als drukkingsgroep, en de taalgebruikers die noemen zeggen i.p.v. heten, zullen dat wél zo zien.

Ik wil u in deze mail niet verder lastig vallen met de hele analyse (die u desgewenst hier en hier en hier kan volgen), maar ik blijf nog wel even zoeken naar een kanaal om dit onderwerp verder aan te kaarten. Mocht u uiteindelijk zelf dieper ingaan op de analyse, dan hoor ik er allicht nog van (en wens ik u veel leesplezier). Los daarvan, als u mensen of organisaties kent die interesse hebben voor, of op de hoogte zouden moeten zijn van dit probleem, dan mag u mij dat alsnog laten weten. Met dank bij voorbaat.

Team Taaladvies reageert toch nog eens:

Wij gaan er niet van uit dat taalvariatielinguïsten op een slinkse manier proberen het gebruik van noemen in de betekenis van heten te promoten. Ik zou wel eens willen weten wat de betrokken taalvariatielinguïsten daar zelf van denken. Veel taalkundigen zijn wel in de eerste plaats bezig met descriptieve in plaats van met normatieve taalkunde: zij beschrijven de taalverschijnselen zoals ze in de taal aanwezig zijn, zonder zich uit te spreken over de correctheid of wenselijkheid van die verschijnselen. Dat onderscheid tussen descriptief en normatief zorgt soms voor onbegrip: soms wordt iets wat louter als een beschrijving bedoeld is, gezien als een goedkeuring of zelfs promotie van een bepaald taalgebruik. Dat is begrijpelijk. Maar het wordt wel moeilijk als de betrokken taalvariatielinguïsten zich manifesteren in de media, en zich blijken af te zetten tegen de standaardtaal, grammaticaregels en taalpurisme. Zie hier en hier en hier en hier.

De Taalunie is in elk geval niet bewust bezig met het aanmoedigen van het gebruik van noemen in de betekenis van heten. Dat is wel duidelijk, zolang het advies betreffende noemen/heten onveranderd blijft. Het antwoord van taaladvies.net lijkt de deur anders wel open te zetten. Zie het advies op https://taaladvies.net/noemen-of-heten. Meer informatie over de status van de adviezen op Taaladvies.net kunt u vinden op https://taaladvies.net/over/#004. De informatie is in elk geval vrij volledig. En in foutloos Nederlands. Wat wil een mens nog meer?

U kunt dit onderwerp eventueel aankaarten op https://www.facebook.com/groups/vrttaal (is intussen offline; zie De Taalpost 2434). Op https://e-ans.ivdnt.org/qanda kunt u een mailadres vinden waarnaar u vragen over de ANS kunt sturen. U kunt eventueel aan de redactie van de ANS voorstellen om het tweede deel van voorbeeld 11 (vanaf maar) op https://e-ans.ivdnt.org/topics/pid/topic-16249591738792510 weg te laten. Zal ik doen.

Hiermee heeft het Team Taaladvies in feite ook mijn recente vragen al beantwoord:
– Wat vindt het Team Taaladvies van het foutief gebruik van "noemen" in het voorbeeld 11 van ANS sectie 29.4?
>>
Het wordt betreurd (YES!), maar men vermoedt geen kwaad opzet (te goed karakter).
– Kan het Team Taaladvies verkrijgen dat dit voorbeeld wordt gecorrigeerd?
>> Omdat er geen kwaad opzet vermoed wordt (…), zijn zij niet van plan actie te ondernemen, ondanks de treurnis. Jammer dat er voor dergelijke onjuistheden redenen gezocht worden om niets te moeten corrigeren.
– Indien niet, waar kan ik mij wenden om een correctie te bepleiten?
>> Ik krijg hier een bruikbaar advies: e-mailadres ans@ivdnt.org (YES!).

Intussen heb ik, in deze mail en in het achtergrondartikel, meer argumenten verzameld, die mijns inziens zouden moeten volstaan om het voorbeeld 11 van ANS 29.4 aan te pakken. Ik zou de vragen opnieuw kunnen stellen aan het Team Taaladvies, maar ik neem aan dat dit het antwoord niet zal wijzigen, zeker niet als de vraag bij dezelfde medewerker terechtkomt (die daardoor mogelijk nog geërgerd wordt). De vermelding van het e-mailadres van de ANS geeft mij bovendien een nieuwe mogelijkheid tot melding van het probleem, direct aan de grootmeesters (in de hoop dat niet iedereen daar een variatielinguïst is). Eerst mijn stoute schoenen zoeken.


8 – Bericht aan de ANS

Beste ANS,

Ik heb een suggestie. Daar zit een lang verhaal achter, dat ik hier niet zal vertellen; u zou het kunnen nalezen in verschillende van mijn blogartikelen (zie de koppelingen achteraan).
In 2021 ben ik in verband met een noemen/heten probleem al eens te rade gegaan bij de Vlaamse Taaltelefoon, en recent nog bij taaladvies.net. Het relaas daarvan kan u lezen in mijn nieuwste blogartikel: Normen en taalevolutie. Ik herhaal hier enkel de essentie:
De ANS sectie 29.4 zit niet goed in elkaar. Meer daarover in Meervoudige ontkenningen. Verschillende voorbeelden in die sectie zijn voor kritiek vatbaar. Voorbeeld 11 is het meest absurde: Dus 't stad gaat geen eigen IT-mensen niet meer hebben maar dat gaat Digipolis noemen. Meer details over de kritiek vindt u in Het gewraakte voorbeeld.
Ik struikel vooral over het deel "maar dat gaat Digipolis noemen", omdat dit ingaat tegen de taalnorm, en niets te maken heeft met dubbele ontkenningen.

Bij deze wil ik u daarom voorstellen het zinsdeel "maar dat gaat Digipolis noemen" te verwijderen uit het voorbeeld, zoals de Taaltelefoon mij in '21 al suggereerde.
U kan de aanloop naar deze vraag, en binnenkort ook het vervolg, lezen in Normen en taalevolutie.

Bij voorbaat dank om dit voorstel in overweging te willen nemen, en ik kijk uit naar uw reactie.

Het antwoord van de ANS

De ANS antwoordt ook nu vlotjes:

Dank u wel voor uw suggestie (graag gedaan :-). Ik begrijp hoe het gebruik van noemen hier afleidt van het doel van dit voorbeeld: het illustreren van de dubbele ontkenning geen … niet meer. Geweldig.

Achter de schermen (??) heb ik het voorbeeld daarom vervangen door "Plots is het genoeg, hè. Dan heb ik er echt geen zin niet meer in", ook afkomstig uit het Corpus Gesproken Nederlands (OK). Dat voorbeeld wordt zichtbaar bij een volgende update van de website (?).

Enkele bedenkingen:

  • Positief – Het gewraakte voorbeeld zal in zijn geheel vervangen worden, en nog wel door eentje waar enkel de dubbele ontkenning in zit, dus geen dialect, noch een normovertreding. Meer dan ik verwachtte.
  • Positief – Dit antwoord van de ANS vind ik geruststellend m.b.t. het taalbeleid, in tegenstelling tot dat van taaladvies.net en Team Taaladvies, waar men geen probleem zag.
  • Neutraal – De vervanging gebeurde "achter de schermen"; is dat goed of net niet? Het nieuwe voorbeeld zal pas zichtbaar worden bij de volgende "update" van de website, maar wanneer dat gaat zijn is niet duidelijk. Ik durf hopen dat zo'n bijwerking regelmatig gebeurt, bv. wekelijks. Maar dat kan ik uiteraard zelf nagaan: ANS sectie 29.4. Intussen is verduidelijkt dat de volgende wijziging "ergens in de eerste helft van 2024" zal gebeuren (dus binnen dit en 6 maanden…).
  • Negatief – Over de ondermaatste kwaliteit van de hele sectie 29.4 wordt niets gezegd. Een erkenning van dat probleem was een mooie extra geweest, en ik heb voldoende aanwijzingen gegeven, maar vermoedelijk zijn die niet bekeken. Soit. Anderzijds zal het gewraakte voorbeeld volledig vervangen worden, en niet ingekort, dus misschien zijn de betreffende details wél nagelezen.

9 – Standaardtaalwijzigingen (1)

Het vlotte antwoord van de ANS doet mij hopen dat ik daar ook een andere prangende vraag kan stellen, nl. deze:

Ik heb recent nog gezocht naar de manier waarop taalwijzigingen vanuit de spraakmakende gemeente of andere bronnen doorsijpelen naar de standaardtaal, maar niets gevonden. Hebt u daar informatie over, of kent u een bron die ik daarvoor kan raadplegen? Met dank bij voorbaat.

En inderdaad komt daar ook vlot een antwoord op:

Een aardig vertrekpunt voor de relatie tussen taalverandering, taalvariatie en standaardtaal is de taalcanon. Bekijkt u bijvoorbeeld eens de volgende artikelen:
Waar komt het ABN vandaan? Over de geschiedenis van de Nederlandse taal
Is 'hun hebben' zeggen echt zo dom? Over taalnormen
Is het erg dat taal verandert? Over gebruiksgemak als factor van taalverandering
Aan het eind van elk artikel staan nog verdere (literatuur)verwijzingen.

Ik kijk één en ander na, pluis de referentieteksten uit, en blijf op mijn honger zitten. Aan deze taalcanon is blijkbaar gewerkt van november 2012 tot februari 2014, en sindsdien niet meer. De "verdere literatuurverwijzingen" werken niet (meer). En de aangeduide inhoud helpt mij niet verder:
"Waar komt het ABN vandaan?" geeft een korte geschiedenis van het Nederlands, maar zegt niets over het ontstaan van een norm.
"Is 'hun hebben' zeggen echt zo dom" zegt dat taalfouten kunnen leiden tot maatschappelijke afkeuring, maar zegt niets over de opname van taalwijzigingen in de standaardtaal.
"Is het erg dat taal verandert" zegt vanalles over verschillende vormen van taalwijzigingen, maar niet hoe die in de standaard terechtkomen.

Hebben we een serieus probleem? Weet de ANS zelf niet meer hoe wijzigingen van de standaardtaal gebeuren? Of speelt hier misschien weer één of andere basale fout? Want wat is nu eigenlijk standaardtaal, en wat niet? Een beschrijving van iets als "de standaardtaal" of een taalnorm heb ik nog nergens gezien. De ANS zelf vindt voor het zoekwoord 'taalnorm' geen enkele treffer. Een enige treffer voor 'standaardtaal' is te vinden als sectie 8.6.5.2, en gaat enkel over het bijwoord 'er'. Maar wacht even; onder "Over de ANS" (rechts boven) staat een lange pagina, met in deel 5 iets over de standaardtaal (wat meteen impliceert dat de zoekfunctie slecht werkt). Daar komt de term 'taalnorm' nergens in voor; de laatste wijziging van deze pagina dateert van april 2021 (oeps? zie Linguïstenperikelen, een samenvatting van de ANS-heisa in '21) en komt van T. Colleman (oeps??) en een vijftal anderen. Is de taalnorm vermoord door 'het groepje van Colleman' (zie hier)? Eens kijken wat de ANS zegt over de standaardtaal.

Wat is standaard, wat niet?

Op zich is de vraag of een bepaald taalelement tot de standaardtaal behoort of niet, een eerder onduidelijke kwestie. In deze pagina van de ANS, deel 5, worden kenmerken van de standaardtaal beschreven, evenals een labelsysteem dat aangeeft welke elementen tot de standaardtaal behoren. Ik weet niet wie dat labelsysteem bedacht heeft, maar ik vind het niet OK. Kijk zelf even.

  1. De labels 'formeel' resp. 'informeel' moeten worden gelezen als: behoort tot het formele resp. informele register en komt in die mate in standaardtalige contexten voor dat de variant volgens de redactie als deel van de Nederlandse standaardtaal kan worden beschouwd. M.a.w. de redactie vindt dat als 'formeel' of 'informeel' gemerkte elementen behoren tot de standaardtaal. Betreffende 'informeel' komt mij dat alvast vreemd voor.
  2. Die labels 'in NN', 'in BN' resp. 'in SN' moeten respectievelijk worden gelezen als: komt uitsluitend voor in het Nederlandse, Belgische resp. Surinaamse Nederlands en komt binnen die variëteit in die mate in standaardtalige contexten voor dat de variant volgens de redactie als deel van de Nederlandse standaardtaal kan worden beschouwd. M.a.w. de redactie vindt dat met 'in NN', 'in BN', of 'in SN' gemerkte elementen behoren tot de standaardtaal. Vermoedelijk wordt de desbetreffende standaardtaal bedoeld, maar wat er nu staat suggereert dat er maar één standaardtaal is.
  3. De labels 'vooral in NN', 'vooral in BN' resp. 'vooral in SN' betekenen dan: komt vooral voor in het Nederlandse, Belgische resp. Surinaamse Nederlands, maar ook af en toe in andere variëteiten, en komt binnen die variëteiten in die mate in standaardtalige contexten voor dat de variant volgens de redactie als deel van de Nederlandse standaardtaal kan worden beschouwd. M.a.w. de redactie vindt dat met 'vooral in NN', 'vooral in BN', of 'vooral in SN' gemerkte elementen behoren tot de standaardtaal.
  4. Zoals uit de bovenstaande definities blijkt, betekent een geografisch of stilistisch label als 'in BN' of 'informeel', zonder verdere toevoeging, dat de variant in kwestie volgens de redactie, op basis van de beschikbare informatie, als deel van de standaardtaal kan worden beschouwd. M.a.w. als een geografisch of een stilistisch label is toegekend (of beide, dus, maar geen andere) behoort het element tot de standaardtaal.
  5. Als er aanwijzingen zijn dat een beschreven variant in het Nederlandse, Belgische of Surinaamse Nederlands (misschien) niet tot de standaardtaal kan worden gerekend, wordt dat expliciet gesignaleerd door middel van de sublabels '-ST' (geen standaardtaal) of 'ST?' (onduidelijk of dit standaardtaal is of niet): 'in NN/BN/SN: -ST', 'in NN/BN/SN: ST?'. [..] Dezelfde sublabels '-ST' en 'ST?' kunnen worden gebruikt in combinatie met de stilistische labels 'formeel' en 'informeel'. Een combinatie als 'informeel: ST?' betekent dan dat de variant in kwestie geregeld wordt gebruikt in een informeel register maar dat niet duidelijk is of hij (al) als deel van de standaardtaal kan worden beschouwd. Hier zit het goed fout. In punt 1, 2 en 3 wordt duidelijk aangegeven dat elementen gemerkt met bv. 'in BN' of 'informeel' tot de standaardtaal behoren. In punt 4 wordt al twijfel gezaaid; behorend tot de standaardtaal geldt enkel zonder verdere toevoeging. Hier in punt 5 blijkt dat de toevoeging van '-ST' of 'ST?' betekent dat het element niet of 'eerder niet' behoort tot de standaardtaal.

Ik zie meerdere mankementen (BN?):

  • Er is geen eenduidig label dat zegt dat een element tot de standaardtaal behoort; je moet dit uit andere labels afleiden.
  • Punt 1, 2 en 3 zijn op zich waardeloos, vermits ze worden tegengesproken door 4 en 5.
  • De kwalificatie 'ST?' is op zich ook waardeloos om uit te maken of een element standaardtaal is of niet. Aan een kwalificatie "onduidelijk of dit standaardtaal is of niet" hebben we niets, want dat betekent zoveel als misschien wel standaardtaal, en misschien niet.
  • Wie punt 1 of 2 leest, en de rest niet, kan besluiten dat het gewraakte voorbeeld 11 in ANS sectie 29.4: 'in BN, informeel, -ST' tot de standaardtaal behoort!! De invloed van een combinatie van labels moet buiten de labellijst beschreven worden, en niet in punt 4.

Een basale fout: de bepaling van het standaardtalig karakter is gebaseerd op een foutieve procedure.

Standaardtaalwijzigingen (2)

Waar het echter om gaat: hoe komen taalwijzigingen terecht in de standaardtaal? Dit staat immers los van de foutieve procedure, en die pagina van de ANS geeft daar geen enkele informatie over. Mijn desbetreffende vraag aan de ANS is niet beantwoord; wat betekent dat? Weet daar niemand meer hoe de taalnorm wordt gewijzigd? Kan elke individuele taalkundige met toegang tot de ANS vrijelijk labels toekennen? Dat zou mij sterk verbazen, en zeker met de foutieve procedure van hierboven zou dat niet goed komen. Of is er toch een instantie die de labeling moet goedkeuren, wat mij logisch zou lijken in het kader van het beheer van de taalnorm? Of is er sinds de wijzigingen van april '21 helemaal geen sprake meer van een 'taalnorm'? Ik vraag het nog eens na bij de ANS.

Beste ANS,
De site en de teksten waarnaar u refereert heb ik bekeken. Ik vond geen antwoord op mijn vraag
(zie hoger), maar misschien was die niet heel duidelijk. De ANS bevat deze pagina waar meer uitleg wordt gegeven over de standaardtaal. Daar worden de labels beschreven die aangeven wat al dan niet standaardtaal is, rekening houdend met geografische en stilistische kenmerken. Ik wilde graag weten hoe een taalelement of fenomeen in de standaardtaal geraakt, maar misschien moet ik een onderscheid maken: (scheiding van aspecten :-)
(a) door wie en vooral hoe wordt beslist wanneer een taalelement, een uitdrukking, een voorbeeld e.d. in de ANS wordt opgenomen?
(b) door wie en vooral hoe worden de labels toegekend aan taalelementen in de ANS?
Kunt u daar meer over zeggen, of mij desnoods verwijzen naar een andere bron? Met dank bij voorbaat.
De splitsing in (a) en (b) lijkt de vraag misschien complexer te maken, maar is toch nuttig, omdat het wel degelijk gaat om twee verschillende aspecten, waardoor de antwoorden eenvoudiger worden. Afwachten of ze eraan uit kunnen...

Een paar dagen later volgt het antwoord van de ANS:

De ANS-redactie probeert zo goed mogelijk te beschrijven welke vormen en constructies onderdeel zijn van de standaardtaal, op basis van bestaande taalkundige literatuur, (beperkt) eigen corpusonderzoek, en taaladviesbronnen; zie deze passage uit Over de ANS:

"[Er] is geprobeerd om een zo betrouwbaar mogelijke eerste indicatie te geven van de mate waarin nationale varianten als standaardtalig mogen gelden. De redactie heeft zich daarbij gebaseerd op (a) gebruiksdata uit bestaand onderzoek, (b) eigen verkennend onderzoek in representatieve corpora zoals het SoNaR-corpus en het Corpus Hedendaags Nederlands, en (c) de inschatting van de standaardtalige status van varianten door instanties als Taaladvies.net, die geregeld ook enquêtes uitvoeren naar de perceptuele status van varianten als wel of niet standaardtalig. De redactie ziet de labeling van de status van nationale varianten uitdrukkelijk als een lopende zaak, waarbij labels te allen tijde kunnen worden bijgesteld op grond van nieuwe betrouwbare data."

Enkele bedenkingen:

  • De uitdrukking "een zo betrouwbaar mogelijke (?) eerste (?) indicatie" wijst niet op een gecontroleerd proces. Blijkbaar zijn sommige indicaties niet helemaal betrouwbaar, en mogelijk zelfs voorlopig; de bruikbaarheid is dus allesbehalve gegarandeerd.
  • De indicatie betreft de mate waarin een element als standaardtalig mag gelden. Ik veronderstel dat dit gaat over de labels '-ST' en 'ST?', die geen uitsluitsel geven; zie ook de kritiek op de labels hierboven.
  • Het begrip 'standaardtalig' is wazig; waarom niet 'standaardtaal'? Ook 'mogen' doet hier vreemd aan. Vergeleken met "is standaardtaal" is "mag gelden als standaardtalig" bijzonder kneedbaar.
  • Dit is blijkbaar de enige beschikbare uitleg over hoe de standaardtaal wordt beheerd, volgens de ANS zelf.

Mijn conclusie, na deze bevestiging van mijn vrees door de ANS zelf: er is geen procedure, "de redactie" doet haar goesting, op een ongecontroleerde basis van naar eigen goeddunken geraadpleegde bronnen, en uit de online ANS is absoluut niet af te leiden wat nu eigenlijk standaardtaal is en wat niet. In feite is het Standaardnederlands daarmee al begraven.

Die pagina van de ANS beschrijft ook wat geschiedenis, met o.m. de hoofdredacties van vorige perioden, maar niet de actuele. De pagina is laatst gewijzigd in april 2021, ten tijde van de ANS-heisa dus, door T. Colleman, J. De Caluwe, W. Haeseryn, R. Boogaart, F. Landsbergen en J. Van Hoorde. Hoger, bij punt 3.1 Werkpakket taalvariatie, lezen we dit:

In het werkpakket taalvariatie werd gereflecteerd over de behandeling van taalvariatie en werd een voorstel ontworpen voor een nieuw labelsysteem dat tegemoet zou komen aan de hierboven genoemde behoefte om in de grammaticale beschrijving meer recht te doen aan variatie binnen het Standaardnederlands. Het voortouw daartoe werd genomen door Johan De Caluwe en Timothy Colleman (beiden Universiteit Gent), met nauwe betrokkenheid van verschillende andere leden van het kernteam met relevante expertise in de variatielinguïstiek.

In diverse blogartikelen van voorjaar '21 bleek Timothy Colleman één van de voortrekkers te zijn van de heisa; zie Algemene Nederlandse Communicatiekunst en Algemene Nederlandse Spraakverwarring. Anderzijds was het Ton Van der Wouden die het vuur aan de lont stak in De Taalpost 2282 (de betrokken bijdrage "nooit geen kan volgens de vernieuwde ANS" is blijkbaar verwijderd?!) en een wijziging aanbracht in de ANS-sectie 29.4 over de meervoudige ontkenningen, waarin de noemen/heten kwestie in voorbeeld 11 terechtkwam. Beide personen zijn met elkaar verbonden in de sectie Hitteschild van artikel Algemene Nederlandse Communicatiekunst. Dat dezelfde personen betrokken zijn bij het installeren van onduidelijkheden in de ANS geeft uiteraard te denken.


10 – Het gevaar van basale fouten

In een eerder blogartikel Taalperikelen, reageerde een taalkundige en literatuurdocent tegen "de valse premissen en ideologische strijd van de variatielinguïsten"; zie de sectie Geef mij maar een norm. Had hij gelijk? Of is het hele probleem, zoals zo dikwijls, toch een gevolg van basale fouten (de kern van deze blog)? Ik zie er twee. (bijgewerkt 28-01-2024).

Ontbrekende procedure – Volgens mijn relaas hierboven is er geen procedure die bepaalt of een taalelement al dan niet bij de standaardtaal hoort. Bovendien kunnen de labels niet eens dienen om die status eenduidig te registreren (zie hoger). Met als onmiddellijk gevolg dat het Standaardnederlands niet (meer) gedefinieerd is. In die omstandigheden zijn conflicten uiteraard onvermijdelijk, want mensen hebben nu eenmaal een referentie nodig om een oordeel te kunnen vellen. Als je de bomen van de heuvel haalt, krijg je grondverschuivingen.

Vlag-en-ladingprobleem op basis van gebrekkige aspectscheiding – Voor zover die referentie nog gewenst wordt… De Taalunie heeft blijkbaar geen probleem met de actuele onduidelijke toestand waarin redacteuren op eigen initiatief stokebrand spelen, beweren dat er geen regels zijn, en het intransitief gebruik van 'noemen' ondersteunen. Ik heb een donkerbruin vermoeden dat het verschil tussen de begrippen "technische norm" en "sociale norm" hier aan de basis ligt. Dit lijkt misschien wat ingewikkeld, maar tegelijk zit hier de essentie van een maatschappelijk probleem, nl. de "verloedering van het Standaardnederlands". Ik probeer dit te verduidelijken.

In veel artikelen in media en gespecialiseerde bronnen (zie ook achteraan bij Standaard of norm) wordt vanalles gezegd over Standaardnederlands; velen hebben daar een mening over, en veel meningen liggen zodanig ver uit elkaar dat geen vergelijk mogelijk is. De termen 'standaard' en 'norm' worden zelden door elkaar gebruikt, hoewel ze technisch gezien uitwisselbaar zijn. Door overwegend de term 'standaard' te gebruiken, valt niet op dat het gaat om een 'norm', die bovendien verschillende aspecten heeft, nl. een technisch aspect (bv. wat is correct, wat niet) en een sociaal aspect (bv. moet iedereen wel correct spreken?). Het gebruik van de term 'Standaardnederlands' is een vlag-en-ladingprobleem, omdat verschillende personen daar totaal andere betekenissen aan geven, op basis van een gebrekkige aspectscheiding, nl. het verschil tussen de technische norm en de sociale norm.

Dan zou het zomaar kunnen dat bepaalde taalvariatielinguïsten, die het Standaardnederlands als sociale norm bestrijden (een strijd die m.i. al lang gestreden is), in de clinch gaan met taalgebruikers die de noodzaak nog inzien van het Standaardnederlands als technische norm. Eén en ander lijkt bevestigd te worden door het feit dat variatielinguïsten nog steeds ijveren voor een "norm voor de tussentaal" (recent nog, in februari 2023, in Laat mensen een norm volgen die ze kunnen en willen halen); immers, een technische norm voor de tussentaal is onmogelijk, wegens de variabiliteit, dus moet de sociale norm bedoeld zijn.

Het ontbreken van een procedure, en het op één hoopje gooien van de technische en de sociale norm, zijn basale fouten die de standaardtaal als basis en kader voor taalvariatiebeleid volledig tenietdoen. En als een richtlijn wegvalt ligt de weg open voor eindeloze ideologische meningsverschillen, en dat is ten nadele van alle taalgebruikers die houvast zoeken, en in het bijzonder van anderstaligen en nieuwkomers. Gezien de ervaringen sinds april 2021 lijkt het niet uitgesloten dat de linguïsten met opzet de standaardtaal ondergraven, om vervolgens de tussentaal te promoten, niet beseffende dat de standaardtaal een technische norm is, en de tussentaal een sociale norm. Een andere mogelijkheid is dat de procedure voor aanpassing van de standaardtaal op één of andere manier is genegeerd geraakt, en linguïsten per toeval en bij gebrek aan technisch inzicht kiezen voor een disfunctioneel labelsysteem, daarmee de bomen van de helling halend. Met als gevolg dat goedbedoelde acties van bepaalde taalvariatielinguïsten door anderen worden gezien als tekenen van een ideologische strijd.

De eenvoudigste aanpak in dat conflict is dan ook de herstelling van de procedure, en de verbetering van het labelsysteem. Zou de Raad voor Nederlandse Taal en Letteren hierover een mening hebben? Of de Interparlementaire Commissie? Ik ga nog eens op onderzoek.


11 – De Raad voor Nederlandse Taal en Letteren

Eén van de personen die ik in de afgelopen jaren contacteerde over de taalproblematiek (of de linguïstenperikelen; die titel uit 2021 is blijkbaar nog steeds terecht), stelde mij indertijd voor om de Raad voor Nederlandse Taal en Letteren op de hoogte te stellen van mijn bevindingen. Bij het opzoeken van meer informatie over deze Raad, kortweg de RNTL, stootte ik op hun adviesbrief over inclusief taalgebruik. Interessant onderwerp, zo bleek; zie hier een analyse. De analyse gaf mij echter de indruk dat ook de Raad mee is met de stroming die bepaalde linguïsten proberen door te drukken sinds de visietekst van 2019 over taalvariatie en taalvariatiebeleid. Bijgevolg vrees ik dat mijn vraag naar het al dan niet bestaan van een procedure voor aanpassing van de ANS geen zinnig antwoord zal krijgen. Ik doe toch een poging, en mail de Raad op 11-12:

Mijn blog op deckersadvies.be doet onderzoek naar maatschappelijke problemen die ontstaan als gevolg van basale fouten, in verschillende domeinen, waaronder taalkwesties. Momenteel ben ik bezig met het volgende onderwerp: op welke manier komen taalwijzigingen in het Standaardnederlands terecht?

Na raadpleging van diverse taaladviesdiensten en van de ANS, moet ik constateren dat het Standaardnederlands niet meer gedefinieerd is, en dat een gecontroleerd proces voor aanpassingen aan de standaardtaal niet bestaat. Ik zoek daarvoor een bevestiging of ontkenning bij een officiële instantie. Ik heb intussen begrepen dat de Raad voor Nederlandse Taal en Letteren fungeert als adviesorgaan binnen de Taalunie, en dacht daarom dat mijn bevindingen u zouden kunnen interesseren.

Zou u bij gelegenheid het geschetste probleem willen bekijken (zie mijn artikel "Normen en taalevolutie", meer specifiek de sectie "Standaardtaalwijzigingen") (zie hoger), en mij het standpunt van de Raad willen meedelen? Met dank bij voorbaat.

Een maand later, op 10-01-2024, had ik nog niets vernomen van de RNTL. Ik stuurde een herinnering:

Bij deze wil ik u graag onderstaande mail in herinnering brengen; misschien is die ontsnapt in de eindejaarsperiode.
Zou u dit nog eens willen bekijken, en mij uw mening willen meedelen? Met dank bij voorbaat.
Mocht ik bij de Raad aan het verkeerde adres zijn met mijn vraag, dan kan u mij misschien doorverwijzen?
Met de beste wensen voor 2024, en vriendelijke groeten

Twee weken later: geen reactie. Die gaat niet meer komen…
Wat betekent dit? Als mijn mail niet is gelezen is er sprake van een foutieve procedure. Als ze gewoon niet willen antwoorden is er str.a.d.kn.


12 – De Interparlementaire Commissie

De Interparlementaire Commissie (IPC) is samengesteld uit 11 Nederlandse en 11 Vlaamse volksvertegenwoordigers en controleert de werking van de Taalunie. Ik stuur een mail naar de voorzitter, een Vlaming:

Mijn blog op deckersadvies.be doet onderzoek naar maatschappelijke problemen die ontstaan als gevolg van basale fouten, in verschillende domeinen, waaronder taalkwesties. Momenteel ben ik bezig met het volgende onderwerp: op welke manier komen taalwijzigingen in het Standaardnederlands terecht?

Na raadpleging van diverse taaladviesdiensten en van de ANS zelf, moet ik constateren dat het Standaardnederlands niet meer gedefinieerd is, en dat een gecontroleerd proces voor aanpassingen aan de standaardtaal niet bestaat. Ik zoek daarvoor een bevestiging of ontkenning bij een officiële instantie. Ik heb intussen begrepen dat u lid en zelfs nog even voorzitter bent van de Parlementaire Commissie die de Taalunie controleert, en dacht daarom dat mijn bevindingen u zouden kunnen interesseren.

Zou u bij gelegenheid het geschetste probleem eens willen bekijken (zie mijn artikel Normen en taalevolutie, meer specifiek de sectie Standaardtaalwijzigingen), en mij uw standpunt of dat van de commissie willen meedelen? Met dank bij voorbaat.

De voorzitter reageert een paar uur later:

Je opmerking is zeer terecht: al jaren komt "de norm" onder druk. Sociolinguïsten vinden dat er geen normen moeten zijn, enz. Vind ik een kwalijke evolutie, ook al omdat anderstaligen en nieuwkomers snakken naar een norm…

Hier ben ik uiteraard niet zo veel mee. Ik doe nog een poging op 11-12-2023:

Uw antwoord bevat goed nieuws en slecht nieuws. Ik constateer dat u het met mij eens bent over de neerwaartse evolutie van de rol van het Standaardnederlands. Anderzijds lijkt het mij, volgens de organisatie van de Taalunie, een taak van het Algemeen Secretariaat om die rol praktisch uit te werken, volgens het beleid van het Comité van Ministers, dat op zijn beurt wordt gecontroleerd door de Interparlementaire Commissie.

Mijn raad aan de Taalunie zou zijn om (1) het proces voor het aanbrengen van wijzigingen in het Standaardnederlands te verduidelijken, en (2) het labelsysteem in de ANS te corrigeren. Ik vrees dat De Raad voor Nederlandse Taal en Letteren te sterk meegaat in de actuele sociolinguïstische stroming om hier een nuttige rol te spelen. Bijgevolg lijkt mij hier een rol weggelegd voor de Interparlementaire Commissie.

Mijn analyse identificeert twee basale fouten die hier meespelen, nl. de foutieve (of ontbrekende) procedure, en een vlag-en-ladingprobleem, meer bepaald de verwarring tussen de begrippen 'technische norm' en 'sociale norm'; zie de sectie Het gevaar van basale fouten. Basale fouten staan los van ideologische argumenten, en zijn bijgevolg een handig aangrijpingspunt om een probleem aan te pakken.

Voorlopig stel ik nog steeds mijn hoop op de interparlementaire commissie om hier iets in gang te steken, en ik vraag mij af of dat terecht is of niet. Ik kan mij inbeelden dat u zelf op het einde van uw voorzitterschap geen actie meer kan starten, maar misschien kan een volgende voorzitter dat wel? Graag vernam ik uw mening hierover. Met dank bij voorbaat.

Dank bij voorbaat of niet, ook hierop kwam geen reactie meer. Misschien omdat de goede man sinds 01-01 geen voorzitter meer is? Zou er dan een nieuwe voorzitter zijn? Dat blijkt momenteel in elk geval niet uit de informatie van de Taalunie; de betreffende pagina is nog niet bijgewerkt. Mogelijk is ook hier sprake van een foutieve procedure…


13 – Standaard of norm?

Is een 'standaard' en een 'norm' niet hetzelfde? Ik denk van wel, maar misschien denken taalwetenschappers daar anders over? Ik 'wroet' nog wat verder in diverse teksten over het onderwerp; dit 'gewrocht' van een blogartikel wordt almaar langer.

In de Taalpost nr. 2489 valt mij deze regel op:

Er is niets mis met spreektaal. Neerlandistiek

Neerlandistiek is een online tijdschrift voor taal- en letterkunde; via de zoekfunctie kan je grasduinen en meer interessante artikelen vinden dan je gelezen krijgt. Zoek bv. op standaardtaal, en vergeet de vervolgpagina's niet. De link in de Taalpost wijst naar een artikel van Marc van Oostendorp, waar ik een passage uit licht.

(uit de NRC) "Spreektaal is echter niet het fundament van een taal. Geschreven taal is dat wél: een goede grammatica, woordenschat en zinsopbouw zijn cruciaal voor het behoud van een taal". Moet er nog zand zijn?

(van Oostendorp) Dat is een beetje een ouderwets idee (enkel als je de verbindende en stabiliserende functie van een taal negeert; zie verder). Nu ben ik van huis uit fonoloog, dat wil zeggen onderzoeker van taalklanken, maar ik denk niet dat er ook maar één taalkundige te vinden is die meent dat gesproken taal géén 'goede grammatica, woordenschat en zinsopbouw' heeft. Dit is moeilijk bespreekbaar zonder een definitie van 'spreektaal' (vlag-en-ladingprobleem dus).

Ik heb de indruk dat de NRC met schrijftaal bedoelt wat ik 'standaardtaal' zou noemen: een genormeerde taal. Het idee is dan dat je om van een 'taal' te spreken behoefte hebt aan een normenstelsel. Ook dat is een wat belegen idee, maar een die (dat) ook buiten de hoofdredactie van de NRC nog wel aanhangers heeft. (1) Dit lijkt op de 'standaardtaalideologie' (alleen de standaardtaal deugt, de rest niet) waar de Vlaamse linguïsten zo graag tegen ageren. Ik denk dat we daar al lang overheen zijn. (2) De auteur legt schrijftaal, standaardtaal en genormeerde taal in dezelfde mand; één van de vele mogelijkheden, maar geen standaard… (3) Dat hij dit idee belegen vindt (zou hij Gouda bedoelen?) betekent dus ook dat hij zich laat meevoeren met de anti-standaardtaalstroming.

Wat is dit allemaal? Schrijftaal, spreektaal, standaardtaal, genormeerde taal… In de reacties op dit artikel vraagt iemand zich ook nog af of 'spreektaal' niet verward wordt met 'streektaal'. En als we er dan ook nog tussentaal, omgangstaal en dialecten bij slepen zijn we nog verder van huis. Ergens in '21, ten tijde van de heisa rond de ANS, schreef ik ANS: Algemene Nederlandse Spraakverwarring. Daaruit:

Een bruikbare definitie van spreektaal en schrijftaal bestaat niet, en elke taal kan gesproken en geschreven worden. De ANS beperkt zich intussen ook tot formeel en informeel, en schrapt de begrippen spreektaal en schrijftaal. Je kan niettemin debatteren over het verschil tussen beide, maar dat is allemaal boter aan de galg zolang je geen rekening houdt met het verschil tussen spreken en schrijven. De Algemene Nederlandse Spraakverwarring zal blijven duren tot ook taalwetenschappers dat beseffen. Meer uitleg bij Spreektaal en schrijftaal. Online kom je wel eens uitleg tegen die kant noch wal raakt bij gebrek aan logica, bv. hier; ook allemaal het gevolg van basale fouten.

Uit een ander Neerlandistiek-artikel, Standaardnederlands en Standaardnederlands, blijkt iets van het conflict tussen twee betekenissen van de term, dat overeenkomt met de eerder vermelde technische norm (bv. "hun hebben" is fout) en sociale norm (bv. hoe meer mensen die fout maken, hoe meer ze aanvaardbaar wordt); een zuiver vlag-en-ladingprobleem.

Anne-Sophie Ghyselen (UGent) gaf een presentatie "Het einde nabij? Over de toekomst van Standaardnederlands in Vlaanderen"; zie het filmpje op YouTube. Dat volgens haar het Standaardnederlands gaat blijven bestaan "omdat het prestige heeft" wijst ook weer op de sociale norm. Niettemin krijg je vanaf 20'13" dit te horen:

We mogen wel niet :-) vergeten, in die discussie over de Babylonische spraakverwarring, dat we nog steeds de schrijftaal hebben als eenheidsmaker. Er is weinig discussie over in Vlaanderen, dat wat we schrijven standaard Nederlands is of zou moeten zijn. Het schrijven van tussentaal is eigenlijk een heel perifeer fenomeen.

Voilà. Het zij bij deze gezegd en bevestigd: standaardtaal is schrijftaal (je kan standaardtaal inzetten om te schrijven), of schrijftaal is standaardtaal (schrijven gebeurt in standaardtaal, omdat alleen daar een norm voor bestaat; schrijftaal op zich bestaat niet). Bij de uitleg hoort een slide met de volgende tekst:

Spanningsveld TT-ST (tussentaal-standaardtaal):
1 – Schrijftaal als eenheidsmaker: TT enkel in informelere schrijfgenres (vooral bij jongeren, chattaal)
2 – Niet-normatief taalgebruik teert op bestaan van normatief taalgebruik (Van Hoof & Jaspers, 2012:121)
3 – Gesproken taal: variatie is van alle tijden (cfr. dialect vroeger), hoeft niet per se probleem te zijn

Dat artikel van Van Hoof & Jaspers is tendentieus, maar op zich wel interessant; je vindt de conclusie ook op p.121. Misschien fileer ik die nog eens. Maar regel 1 hierboven is nog interessanter: "schrijftaal als eenheidsmaker"; daar zitten verschillende aspecten aan. Ik heb eerder al beweerd dat een taalsysteem niet kan functioneren zonder een standaard (zie trouwens ook regel 2!); het alternatief is immers chaos. Vergelijk het met de industriële standaarden, zowel nationale zoals NBN en DIN, als internationale zoals ISO en EN, waardoor economische globalisatie mogelijk werd (wat mogelijk ook weer te betreuren valt, maar dat is een ander onderwerp). Een simpele aanduiding als 'M4' bepaalt doormeter, spoed en geometrie van een schroefdraad over de hele wereld. In "de schrijftaal als eenheidsmaker" zit diezelfde normfunctie. Het voor de hand liggende aspect van standaardtaal (of dus schrijftaal) is dat alle gebruikers ervan elkaar verstaan. Vandaar ook de logische keuze om standaardtaal te hanteren in domeinen als overheid, onderwijs, gerecht en media, als sociale eenheidsmaker. Zeker zo belangrijk echter is het stabiliserende effect van de standaardtaal, als technische eenheidsmaker. Stel dat je geen standaardtaal hebt, alleen tussentalen, per provincie of per gemeente of zelfs per dorp, zoals in een ver verleden. Zonder een standaardtaal zou elke tussentaal op zichzelf evolueren, en krijg je door toevallige invloeden en strekkingen veel meer verschillen. Mét een standaardtaal is er altijd die referentie, waardoor toevallige invloeden worden uitgevlakt. Een voorbeeld: dat de standaardtaal "groter dan" voorschrijft hindert de verspreiding van "groter als" en "groter of", door gebruik en verspreiding van "groter dan" in die publieke domeinen.

Ik concludeer dat de standaardtaal een "genormeerde taal" is, die werkt als norm of richtlijn in ons taalsysteem (als je in een technisch systeem afwijkt van de norm krijg je problemen; in een sociaal systeem ligt dat anders, omdat mensen geen machines zijn). Maar daarmee zijn we er nog niet. Elke taal heeft ook weer verschillende aspecten: woordenschat, grammatica, zinsbouw en uitspraak. Maar ook dát is weer een bron van mogelijke misverstanden, bv. in Hoe klinkt Standaardnederlands? Luister naar Astrid Kersseboom (in Nederland). Alsof Jeroen Tjepkema ineens minder standaardtaal zou spreken dan Astrid Kersseboom, omdat hij anders klinkt. Dat kan uiteraard niet, want dan hadden we evenveel standaardtalen als er tussentalen zijn, want iedereen heeft zijn eigen uitspraak. Idem in Vlaanderen trouwens; het is intussen wel duidelijk dat Nederland, Vlaanderen en Suriname elk hun eigen standaardtaal hebben.

Het blijft interessant om de Neerlandistiek-artikelen over standaardtaal eens te overlopen, en door te nemen. Opnieuw constateer ik dat werkelijk de meeste conflicten ontstaan door basale fouten, vooral gebrekkige aspectscheidingen en vlag-en-ladingproblemen. Als je het verschil tussen spreken (sterk contextafhankelijk) en schrijven (nauwelijks contextafhankelijk) negeert, en de functie van de standaardtaal als technische norm (t.b.v. verbinding en stabiliteit) verwart met die van de sociale norm (die verschuift), dan krijg je geheid een reeks van bijdragen waar nooit een eind aan komt, laat staan een conclusie. Enkele van de artikelen houden verband met wat ik in '21 in mijn blog analyseerde, bv. Algemene Nederlandse Communicatiekunst, ANS: Algemene Nederlandse Spraakverwarring, Taalperikelen en Linguïstenperikelen. Een lijst van alle artikelen over taalkwesties, inclusief de achtergrondartikelen, vind je hier. De rode draad lijkt echter te zijn dat de eenzijdige sociale ingesteldheid van linguïsten, tot in de top van de Taalunie, de fundamenten van het Standaardnederlands als eenheidsmaker en stabilisator grondig ondermijnt.


14 – Conclusie

  • Standaardnederlands is de standaardtaal van het Nederlands, en vervult de functie van technische norm voor het Nederlands.
  • Spreektaal en schrijftaal zijn niet definieerbaar.
  • Om te schrijven gebruik je doorgaans standaardtaal (afwijkingen zijn zeldzaam, op schrijffouten en stilistische details na)(ik negeer even chattaal), omdat de schrijfwijze van tussentaal niet gedefinieerd is.
  • Om te spreken gebruik je een tussentaal die al dan niet lijkt op Standaardnederlands (wel bij een sollicitatie, niet op café (of in de kroeg, voor de Nederlanders)).
  • Ex absurdo: de uitspraak is geen onderdeel van de standaardtaal.
  • Je uitspraak van de standaardtaal, en alle elementen van je tussentaal (woordenschat, grammatica, zinsbouw, uitspraak) zijn afhankelijk van je persoonlijke kenmerken: regio, sociaal milieu, fysiek (waaronder bloedalcoholgehalte), opleiding, werkomgeving e.d., en van de actuele situatie (professioneel, familie, …).
  • Vlaamse linguïsten ageren nog altijd tegen een Vlaamse standaardtaalideologie die al lang gepasseerd is. Het gebrek aan respect van linguïsten voor de verbindende (!) en stabiliserende (!!) functie van de standaardtaal leidt tot verdedigende reacties van het publiek.
  • De onduidelijke labeling in de ANS, en het klaarblijkelijk ontbreken van een procedure voor het bijwerken van het Standaardnederlands, zijn technische elementen die het Standaardnederlands ondergraven. Die kunnen prima hersteld worden, los van enige invloed van en op het activisme van sociolinguïsten.

De baas van het Nederlands

25-02-2024 – Een paar weken na de publicatie van deze analyse, waarin de twijfel over een verspreiding ervan groot genoeg was om ze niet te verspreiden, maar ook niet wegebde, vond ik in de Atlas van de Nederlandse taal, editie Vlaanderen, een hoofdstukje over de manier waarop taaladviezen tot stand komen. Dat kon ik uiteraard niet negeren; zie het vervolgartikel Wie is de baas van het Nederlands?. Naast bedenkingen betreffende de plaats van de Taalunie in het taallandschap, beschrijft dit artikel ook een procedure. Worden we daar wijzer van?

De vervolganalyse beschrijft de procedure om te bepalen of een taalfenomeen (of 'variant', in de termen van de Taalunie) tot de standaardtaal behoort. Dat wijzigt het laatste punt van de conclusie hierboven. Het resultaat van de procedure is een classificering tot standaardtaal, of geen standaardtaal, of onduidelijk. Dat betekent meteen dat er een gat in de procedure zit; zie En de jury zegt…. De Taalunie zegt over de onbepaalde gevallen dat een groter panel nodig is (maar dat is gokken op statistische variatie), of zijzelf toelichting geeft bij de twijfels (zonder verder een oplossing te bedenken). De procedure geeft dus niet altijd een resultaat, en is bijgevolg niet volledig (basale fout: foutieve procedure).

Volgens de atlas gaat het bovendien om een 'vereenvoudiging', wat zou betekenen dat de procedure complexer is dan wat ik heb kunnen afleiden uit dat hoofdstuk. Met andere woorden: in feite ken ik de betreffende procedure nog steeds niet.

De zoektocht naar de procedure voor aanpassing van de standaardtaal is begonnen bij de analyse van het noemen/heten voorbeeld in de ANS sectie 29.4 over meervoudige ontkenningen, en de constatering dat de labels die in de ANS worden gebruikt geen goede basis vormen om af te leiden wat Standaardnederlands is en wat niet; zie punt 9 hierboven. De procedure uit de atlas spreekt wel over labels A, B en C, maar die worden niet vermeld op taaladvies.net van de Taalunie zelf, en ze komen niet overeen met de labeling in de ANS; het resulterende labels volgens de procedure in de atlas worden blijkbaar nergens geregistreerd.

In mijn eigen analyse hierboven speelt een gebrekkige aspectscheiding. Ik beweer immers dat een procedure voor het bijwerken van het Standaardnederlands ontbreekt, maar combineer daarbij twee aspecten, nl. (1) een procedurebeschrijving, en (2) het resultaat van die procedure, waarvan ik verwachtte dat het in de ANS zou terechtkomen, vermits daar al een standaard/niet-standaard labeling voorzien is. Punt (1) is gewijzigd; ik heb een procedure. Punt (2) is ongewijzigd; ik heb geen idee waar de labels A, B en C terechtkomen, noch hoe de labeling in de ANS wordt aangepast. Ik heb dus extra informatie gevonden in de atlas, maar ben er niet wijzer door geworden. Omwille van (2) laat ik de voorlopig finale conclusie in sectie 14 ongewijzigd.


Een expert aan het woord

18-03-2024 – Uiteraard bleef één en ander knagen… Ik ging toch nog eens mijn licht opsteken bij Peter-Arno Coppen, professor aan de Radboud Universiteit in Nijmegen, redacteur bij Onze Taal en Neerlandistiek, en columnist bij Trouw en Levende Talen. Ik beschouw hem als een referentie als het over het Nederlands gaat. Ik schreef op zaterdag 02-03-2024 in de namiddag:

Wij hebben in 2021 even per e-mail gecommuniceerd, naar aanleiding van de ANS-heisa, waarbij u mij ruim van informatie hebt voorzien. Ik hoop dat ik nog eens bij u terecht kan met een nieuwe vraag. Desgevallend mag u mij verwijzen naar een andere bron waar ik één en ander zelf kan uitzoeken.

De ANS sectie 29.4 over meervoudige ontkenningen bevat een voorbeeld 11 waarin de noemen/heten fout voorkomt, die met meervoudige ontkenningen niets te maken heeft. Een poging om dat voorbeeld te laten wijzigen leidde in verschillende, niet altijd geruststellende, stappen naar een voorstel van de ANS, dat alle problemen in dat voorbeeld ineens oplost. Ik ben in blijde verwachting van de definitieve opname van die wijziging in de ANS. Het hele verhaal kan u vinden in mijn blogartikel Normen en taalevolutie.

Mijn analyse richtte zich vervolgens op de manier waarop wijzigingen in de ANS worden bepaald en geregistreerd, door navraag bij diverse bronnen, maar ik ben er niet in geslaagd die te achterhalen. Eén en ander gaf mij het idee dat die procedure niet bestaat, en bijgevolg het Standaardnederlands al begraven is (zie ook de conclusie in dat blogartikel), hoewel ik ook hoop dat dit te kort door de bocht is. De ontdekking van een soort procedure in de Atlas van het Nederlands werd aan het blogartikel toegevoegd (sectie 15), maar heeft de conclusie niet noemenswaardig gewijzigd.

Ik stel u daarom graag de vraag die ik ook voorlegde aan de ANS, de RNTL en de Interparlementaire Commissie van de Taalunie, zonder evenwel een (afdoend) antwoord te krijgen:
Na raadpleging van diverse taaladviesdiensten en van de ANS, moet ik constateren dat het Standaardnederlands niet meer gedefinieerd is, en dat een gecontroleerd proces voor aanpassingen aan de standaardtaal niet bestaat. Ik zoek daarvoor een bevestiging of ontkenning bij een officiële instantie.

Mocht u mij kunnen laten weten op welke manier wijzigingen in het Standaardnederlands worden bepaald (waar Hfdst. 41 in de Atlas iets over zegt; zie mijn bespreking in Wie is de baas van het Nederlands?), en vooral hoe die terechtkomen in de ANS of elders, dan ben ik u bij voorbaat dankbaar. Ik verwacht niet dat u mijn analyse leest, maar indien wel, dan verneem ik graag waar ik goed of fout zit.

Ik kreeg een uitgebreid antwoord op zondagmiddag 03-03-2024, waaruit we alvast kunnen afleiden dat deze man dag in dag uit met taal bezig is… Ik beschrijf de voor deze blog meest relevante passages.

[..] De geschiedenis van de taalnormering is vol met meer of minder gedetailleerde regelingen of deelvoorstellen, die soms uit persoonlijke overtuigingen, soms uit (quasi-)logische beredeneringen, en soms ook – laten we eerlijk zijn – op basis van dilettantische (amateuristische) overwegingen zijn opgesteld. [..]

Ik denk dat ik veilig kan stellen dat het Standaardnederlands nooit volledig gedefinieerd is geweest, en ik durf de uitspraak aan dat dit ook nooit zal kunnen gebeuren. Ten eerste is een standaardtaal uit haar aard een 'moving target' (bewegend doel), omdat er altijd tegengestelde processen werkzaam zijn van vereenvoudiging en complicatie, waardoor niet alleen woorden verdwijnen en ontstaan en betekenissen verschuiven, maar ook grammaticale eigenschappen en constructies voortdurend aan veranderingen onderhevig zijn. Dit is het gevolg van het 'duale karakter' van taal: enerzijds is taal iets in je hoofd, wat dus door elk individu opnieuw – grotendeels impliciet, zonder onderwijs – verworven moet worden op basis van het chaotische taalaanbod om ons heen (ik kan het niet beter omschrijven), en anderzijds is taal een construct in een taalgemeenschap (of zelfs verschillende taalgemeenschappen door elkaar (Nederland, Vlaanderen, Suriname)), waar conserverende (behoudende) (of conservatieve (behoudsgezinde)) krachten verandering tegengaan, en sociale insluitings- en uitsluitingsprocessen verbonden worden met wat 'correct' of 'gepast' taalgebruik genoemd wordt. Interessante aspectscheiding, die m.i. overeenkomt met spreektaal (waar chaotisch taalaanbod verschuivingen veroorzaakt) en schrijftaal (elk construct neigt naar stabiliteit).

Conserverende krachten treden overal op waar regels worden bepaald en gewijzigd; als die krachten er niet waren zouden we stoppen met 'beregelen', en/of gek worden van de chaos. Maar regels is één; interpretatie van die regels is iets anders. En dan heb ik het niet per se over taal. Voor verkeerswetten en burgerlijke wetten, inclusief taalwetten, geldt immers hetzelfde: ze worden voortdurend geïnterpreteerd. Soms moet je je aanpassen aan anderen die ze overtreden, soms overtreedt je ze zelf omdat er toevallig iets anders in je hoofd zit ingebakken. En dat laatste geldt bij uitstek voor taalgebruik. Ik heb eerder al beweerd dat iedereen zijn eigen taal spreekt, die per definitie afwijkt van Standaardnederlands, en inderdaad gebaseerd is op een chaotisch taalaanbod. En wetten zijn er om te leiden, niet om in elk mogelijk geval afgedwongen te worden, en dat geldt ook voor standaarden, in hoge mate als het gaat om technische installaties, in veel geringere mate als het gaat om mensen, bv. bij een taalstandaard. Ook sociale in- en uitsluitingsprocessen horen daarbij; momenteel zitten de Belgische gevangenissen overvol, door sociale uitsluiting op basis van wetsovertredingen. Als het over taal gaat is dat proces vrij duidelijk bij schrijftaal (denk aan dt-fouten), en veel subtieler bij spreektaal (bv. een klank die verraadt dat je van elders komt).

Op het vlak van taal is de laatste paar decennia, lijkt mij, een stroming aan de gang die sociale uitsluiting absoluut wil vermijden. Daar is iets voor te zeggen, maar ik zie ook hier weer verschillende aspecten. Het idee dat wie van de taalnorm afwijkt wordt uitgesloten kan je op verschillende manieren bekijken. (1) Ik merk dat zelfs gerespecteerde taalwetenschappers van dat idee uitgaan, maar klopt het wel? Er zijn veel criteria om anderen uit te sluiten, en taal of taalgebruik lijkt mij niet eens het belangrijkste. Veel uitsluitingen gebeuren via taal, maar daarom nog niet omwille van taal. (2) Wat is de taalnorm? In mondelinge communicaties is de standaardtaal niet eens de norm, en dan kan je ook geen verband leggen tussen de standaardtaal (het 'construct' in de taalgemeenschap) en uitsluiting. (3) Uitsluiting kan gebeuren met of zonder opzet, gewild of ongewild, en heeft veel vormen, gaande van fysiek afstoten (de duidelijkste) over tegenwerken (de meest voorkomende) tot straal negeren (de geniepigste). Het continue proces van aantrekking en afstoting tussen individuen en groepen is inherent aan het leven; ik betwijfel de noodzaak, en zelfs de mogelijkheid, om dat te veranderen. (4) Mijn eerdere analysen uit 2021 wijzen uit dat vooral taalwetenschappers een probleem maken van uitsluiting door taalgebruik; zie bv. Zeuren over taal. (5) In spreektaal zijn we al zeer tolerant; als daar eens een opmerking wordt gemaakt over een taalfout, en zeker als het gaat om logische fouten als noemen/heten, dan is dat doorgaans om een goede communicatie te verdedigen, en niet om de spreker aan te vallen.

Uw rondgang langs verschillende instanties laat zien dat er in het speelveld van "machthebbers" (overheden) en deskundigen naar een soort evenwicht wordt gestreefd: taaladviesdiensten zijn samengesteld uit deskundigen die de verschillende taalgebieden vertegenwoordigen, en zij nemen in hun overwegingen zowel traditie, hedendaags gebruik, logische of systeemoverwegingen, alsook sentimenten en kritiek van externen mee. Uw kritiek op het gewraakte voorbeeld heeft geleid tot het schrappen van het voorbeeld, omdat de overweging was dat het in die paragraaf over iets anders ging. (1) Inderdaad. Dat neemt mijn wantrouwen niet weg over de beweegredenen van de betrokken redacteur om die noemen/heten fout daartussen te wringen. (2) Dat in die rondgang de standaardtaal geen referentie leek te zijn vind ik zorgelijk. De indruk ontstaat dat taaladviesdiensten de norm (de standaardtaal) naar eigen goeddunken kunnen negeren, bv. over noemen/heten; zie hoger.

De ANS wordt geschreven door afzonderlijke redacteuren per hoofdstuk: meestal taalkundigen verbonden aan een Nederlandse of Belgische universiteit, die op projectbasis een beperkte periode daarvoor worden aangesteld. Dus in een volgende periode kan dat iemand zijn met andere opinies. Hoofdstukken worden uiteraard in conceptversie gelezen door andere deskundigen, maar zullen altijd een compromiskarakter dragen: de ANS beschrijft hoe de wetenschap op dit moment erover denkt (het gewraakte voorbeeld doet mij daaraan twijfelen). Daarbij is de precieze grens tussen standaardtaal en "foutief" of "substandaard" (wat lijkt te impliceren dat "substandaard" niet per se als "foutief"wordt gezien) niet altijd even scherp te trekken, en dit is voor de meeste taalkundigen ook minder interessant: voor zover je onderzoek doet naar de grenzen van de taal zijn juist de onzekerheden het interessantst. Hier volg ik niet.

Als de grens tussen standaardtaal en "foutief" of "substandaard" wazig is, dan bevestigt dat mijn vrees dat het Standaardnederlands in feite niet eenduidig gedefinieerd is. In dat geval is de basale fout Systeem van het zevende knoopsgat van toepassing: de neiging van mensen om fenomenen te veralgemenen leidt tot de opinie dat de hele ANS onbetrouwbaar is, op basis van het feit dat sommige aspecten (of secties, zoals die van de meervoudige ontkenningen) onduidelijk zijn.

Twee paragrafen hoger wordt bovendien gezegd dat het Standaardnederlands nooit volledig gedefinieerd is geweest, en het ook nooit zal worden. Dat vind ik vreemd. Ik denk dat ook hier sprake is van een gebrekkige aspectscheiding. Enerzijds zijn taalelementen, zoals woorden en grammaticale constructies e.d., voortdurend onderhevig aan wijzigingen, zoveel is duidelijk. Als je tenminste 'voortdurend' leest in de betekenis van 'periodiek' (omwille van de praktische uitvoering in de standaard), en niet van 'permanent'. Anderzijds heeft de standaardtaal buiten die perioden van wijziging (en dat is zo goed als permanent!) dus wél een eenduidige definitie, tenminste voor zover de individuele definities van die taalelementen eenduidig zijn (!), wat nu niet het geval is. In sectie 9 hierboven heb ik al betoogd dat je uit de ANS niet kan afleiden wat standaardtaal is en wat niet, omwille van zowel het onduidelijke labelsysteem als de aanduiding 'ST?' (onduidelijk of dit standaardtaal is of niet). Als we het labelsysteem corrigeren, en de 'misschien' optie weglaten, m.a.w. voor elk element een duidelijke keuze maken wel/niet standaardtaal (op basis van criteria die nog steeds door taalwetenschappers worden bepaald, waarbij ikzelf als dilettant alvast 'logica' zou aanmoedigen), dan is het Standaardnederlands wél volledig gedefinieerd, ook al is het tegelijkertijd in evolutie.

Volgende vraag: moet dat dan, die strikte wel/niet keuze, m.a.w. wat is het nut van een eenduidige standaardtaal? Met als onderliggende vraag: als dat niet moet, heeft het dan überhaupt :-) nog zin om Standaardnederlands te willen definiëren? En dááronder: als we het Standaardnederlands opdoeken, welke taalevolutie kunnen we dan verwachten, en wie wil die? Het Standaardnederlands is een norm voor het Nederlands, zoals ISO 27001 een norm is voor informatiebeveiliging, en ASTM diverse normen voorziet voor staal. Een Vlaamse klant die staal koopt volgens een ASTM standaard verwacht staal te krijgen dat aan die standaard voldoet, bv. qua chemische en mechanische eigenschappen, en een factuur in Standaardnederlands (maar dat staat los van ASTM). Materiaalfouten geven aanleiding tot een klacht, maar met taalfouten in de factuur gebeurt niets. Niettemin is hier de taalstandaard nuttig, omdat die aan iedere leverancier regels biedt voor het taalgebruik in een factuur. En dat geldt in een ruimere context voor elke taalgebruiker, bij elke soort communicatie, en al helemaal voor 'nieuwkomers'.

Ik wil hier opnieuw wijzen op het vlag-en-ladingprobleem met de term 'norm' (zie sectie 2), waarbij de technische taalnorm (het Standaardnederlands) wordt verward met de sociale norm. Dat het Standaardnederlands als sociale norm niet, of niet meer, wordt opgelegd, doet geen afbreuk aan het nut van het Standaardnederlands als technische norm. De verdediging van de sociale norm "vrijheid, blijheid" (zie Laat de mensen een norm volgen die ze kunnen en willen halen) lijkt echter gepaard te gaan met het ontkennen van het bestaansrecht van het Standaardnederlands als technische norm, terwijl het gaat om twee totaal verschillende normen.

Om bij uw voorbeeld te blijven: u zult geen enkele taalkundige vinden die het echt boeiend vindt of je 'Hij noemt Jan' nu correct vindt of niet. Liever een duidelijke teleurstelling dan een wazige geruststelling. Taalkundigen kijken liever naar de processen (aha!; ik ook :-) die taalgebruikers ertoe bewegen om die vorm te gebruiken. Er zijn meer gevallen bekend van transitieve (of overgankelijke) werkwoorden, die ook reflexieve (of wederkerende) vormen hebben én intransitieve (onovergankelijke) varianten. De drie varianten 'Ik noem hem Jan – Hij noemt zich(zelf) Jan – Hij noemt Jan' zie je ook in 'Wij breiden ons gebied uit – Ons gebied breidt zich uit – Ons gebied breidt uit'. Dit had ik al besproken en weerlegd, achteraan in Van ik heet Jan tot ik noem Jan: hij kan zichzelf Jan noemen, maar een gebied kan zichzelf niet uitbreiden! Wat is er gebeurd met logica? Is die uit de wereld aan het verdwijnen?

Standaardtaal lijkt me in elke beregeling een zaak van dwang (opleggen) of consensus (afspreken). In Nederland en België neigen we tot het tweede (de 'opleggers' sterven uit), maar het is een illusie om te denken dat volledige consensus ooit bereikt kan worden. Ik denk dat we dat inderdaad niet kunnen verwachten; taalwetenschappers zullen niet snel zonder werk vallen. Maar dat neemt niet weg dat een duidelijke ja/nee keuze door de Taalunie (want wie anders?) de norm wel degelijk kan bepalen.

Het blijft aanmodderen, en dat bedoel ik niet negatief, want taal is per definitie het resultaat van een aanmodderproces. Ben ik het mee eens. Maar laat ons toch maar proberen modder te vermijden in het resultaat.

Dus. Deze gewaardeerde taalexpert geeft mij zijn professionele opinie als antwoord op mijn vraag, waarna ik daar een litanie uit afleid die mijn voorlopig finale conclusie nog steeds ondersteunt: het Standaardnederlands is op sterven na dood, en dat is hemeltergend. Ik suggereer een heropstanding, via een correctie van het labelsysteem en het schrappen van de 'ST?'-optie.